
en stoppeis, die met wintersporen bezet zijn. Men roeie zooveel
mogelijk alle grassen uit, waarop zich de verschillende soorten van
graanroest ontwikkelen. Ook vermijde men in streken, waar veel
aan graanbouw wordt gedaan, het aankweeken van Berberis en van
Mahonia aquifolia; men roeie daar zooveel doenlijk de Ruwbladige
planten uit, die dragers kunnen zijn van de bekervruchten van
Puccinia Rubigo vera (P. dispersa, zie noot op bl. 71), en verniele
ook den vuilboom (Rhamnus) in de streken, waar haver wordt
geteeld (bl. 71).
Verder tele men, als ’t kan, die verscheidenheden van granen,
welke in de streek, waar men is, hebben getoond, het meest
weerstand te kunnen bieden aan roest. Men moet zich in dezen in
iedere streek houden aan de ervaring, aldaar opgedaan. Iets kan
echter daaromtrent wel in ’t algemeen worden gezegd. Zoo is
zomerrogge in erge mate aan roest onderhevig, winterrogge veel
minder. Zoo zijn Engelsche tarwe en speit minder aan roest onderhevig
dan de meeste andere tarwesoorten.
Ten slotte wil ik nog vermelden, dat eene sterke stikstofbemesting
de graanplanten voor roest veel gevoeliger maakt; in streken,
waar de roest veel van zich doet spreken, is uit dit oogpunt eene
overbemesting met chilisalpeter af te keuren.
Vroeg zaaien is gebleken een voorbehoedmiddel tegen roest te zijn.
/. De meeldauw (Erysiphe graminis D. C.).
De meeldauwzwam vormt, vooral aan de onderste bladeren en
halrnleden van verschillende granen en grassen, met name aan
jonge, althans nog niet volwassen planten, een wit, schimmel-
achtig overtreksel, dat later vuilachtig geel wit wordt. Onder de
granen wordt de tarwe, onder de grassen Dactylis het meest er
door aangetast. Bij de tarwe heeft men opgemerkt, dat het ergst
van meeldauw te lijden hebben alle planten, die op de eehe of
andere wijze verzwakt zijn, ’t zij dat zij on voldoend gevoed zijn,
’t zij dat zij van voorjaarsvorsten hebben geleden of dat zij legeren
(zie bl. 5). Wel sterven de aangetaste planten doorgaans niet;
maar zij blijven klein, worden slap en leveren slechts een’ geringen
oogst. — Bepoederen met bloem van zwavel is een goed
bestrijdingsmiddel; maar het laat zich beter aan wenden bij de bestrijding
van den meeldauw van den wijnstok, ook omdat bij dit gewas
de opbrengst per Hektare groot genoeg* is om de onkosten goed te
maken, wat bij ’t zwavelen van een tarweveld alliebt niet het
geval is. Waar op een bepaald gedeelte van den akker de plaag
is uitgebroken, kan misschien met goed gevolg het zwavelen worden
aangewend, om hare uitbreiding te voorkomen.
g. Het zwart (Cladosporium herbarum Link).
Cladosporium herbarum is eene zwam, die in en op verschillende
plantendeelen bruingekleurde myceliumdraden vormt, waaruit
insgelijks bruine vruchtdraden opschieten, die aan hunnen top
ellipsvormige conidiën afsnoeren, welke veelal uit ééne enkele cel,
in ieder geval uit weinige cellen, bestaan. Deze mycelium- en
conidiënvormingen vertoonen zich op de planten als een meer of
minder dicht, zwartbruin of zwart overtreksel, hetwelk men gewoon
is, „het zwarU te noemen. — Wanneer het graan, nadat het rijp
is, nog een tijd lang op het veld blijft staan (vooral wanneer aan-
hoiidende regen den oogst doet vertragen), worden de halmen, de bladeren
en niet het minst de aren, met vele kleine of grootere, roet-
achtig zwarte vlekken bedekt. Deze vlekken worden gevormd door
Cladosporium herbarum, welks zwamdraden bestaan uit vele, betrekkelijk
körte cellen. Zij drukken zich zeer stevig tegen de oppervlakte
der bladeren, halmen, enz. aan, werken zich op vele
plaatsen door de opperhuidscellen heen en groeien een eindweegs
onder de oppervlakte van het plantendeel voort. De conidiëndragers
vormen zich aan de myceliumdraden, welke aan de oppervlakte
groeien.
Gewoonlijk worden alleen plantendeelen, die reeds afgestorven
zijn, door „het zwart” bedekt. Zoo geschiedt dit ook dikwijls, wanneer
zich bladluizen op het graan hebben vermeerderd, waardoor
de aangetaste plantendeelen verwelken. In den honigdauw, dien
de bladluizen hebben afgescheiden, en .waarmee dus die planten-
. 'Ii::
,
m- -i- :i:
KTi
m j»
‘■k'S':
Ve
tf » I«|)&
-
Y