
6
heeft men normale graanplanten met stevige halmen kunnen op-
kweeken, terwijl zij nietinstaat waren gesteld, zelfs de geringste hoeveelheid
kiezelzuur op te nemen. Onderzoekt men de benedenste
leden der halmen van legerkoren, dan herkent men èn bij uitwen-
dig èn bij mikroskopisch onderzoek, duidelijk de struktuur van
deelen, die zieh iu de schaduw — of liever bij onvoldoende verlichting
— hebben gevormd. Met de hier meegedeelde meening
betreffende het ontstaan van legerkoren, is ook in overeenstemming
het feit, dat dit laatste zieh vooral vormt 1®. wanneer het gewas
dicht gezaaid is, 2®. wanneer het bijzonder krachtig gegroeid is ten
gevolge van eene zeer rijke stikstofbemesting. In deze beide gevalien
worden de benedenste gedeelten der halmen te veel beschaduwd.
Graangewassen, die legeren, maar een’ zekeren leeftijd nog niet
hebben overschreden, keeren door geotropische krommingen *) van
hare knoopen van zelf weer in den loodrechten stand terug. Hoe
meer het graan den tijd zijner rijpheid nadert, des te meer knoopen
hebben, van beneden af te beginnen, het geotropisch krommings-
vermogen verloren, zoodat kort vóór het rijpen van het graan
hoogstens nog de bovenste leden zieh oprichten. Om het gevaar
voor ’t legeren zoo gering mogelijk te doen zijn, zaaie men niet
te dicht, en wel liefst op rijen; men bemeste niet al te sterk met
stikstofrijke meststoffen; men egge of rolle het jonge koren, waardoor
de te Sterke halm- en bladontwikkeling wordt tegengegaan.
Vooral bij de teelt van tarwe, die ten gevolge van de dikwijls
weelderige ontwikkeling harer bovenaardsche deelen veel aanleg tot
legeren heeft, kunnen deze voorbehoedmidelen te pas komen.
II. I n v l o e d van de t empe ra tuur .
a. Dood der planten door te hooge temperatuur.
Door te hooge temperaturen worden de planten gedood; droge
zaden en sporen van zwammen kunnen echter aan eene zeer hooge
temperatuur worden blootgesteld, zonder hun kiemvermögen te
1) Zie hierover nader het deeltje over Plantkunde (nog niet versehenen).
r, li£.:
l - r
7
verliezen. Zoo verliezen luchtdroge zaden van gerst en mais hun
kiemvermogen eerst nadat zij een uur lang op 64—65° C. werden
verhit; rogge- en tarwekorrels kunnen onder dezelfde omstandigbeden
eene temperatuur van 67—68° C. verdragen, erwten zelfs van
71—73° C. Dezelfde zaden echter kunnen, als men hun door ver-
warming met chloorcalcium meer water heeft onttrokken, nog veel
langer tijd en tot veel hooger temperatuur worden verhit, zonder
hun kiemkracht te verliezen, als men slechts zorgt dat zij het hun
onttrokkene water niet dan zeer langzaam weer opnemen. (Het
verbitten van uit te zaaien korrels wordt soms toegepast om de
daarin aanwezige schadelijke dieren te dooden, zonder dat de kiemkracht
wordt uitgedoofd.)
In vochtige omgeving kunnen en zaden bn zwamsporen op verrena
niet de temperatuur verdragen, welke zij — zonder hun kiemvermogen
te verliezen — kunnen doorstaan in eene droge omgeving en
zooveel doenlijk van water beroofd. De sporen van stuif brand van
’t graan (Ustilago Carbo) verdragen in droge omgeving eene temperatuur
van van 104 tot 120° C. zonder schade, terwijl zij in eene
ruimte, die met waterdamp verzadigd is, bij eene temperatuur van
ongeveer 60° C. binnen een uur sterven.
Kunnen in ’t algemeen zaden en sporen, die in rusttoestand ver-
keeren, vrij hooge temperaturen zonder schade verdragen, anders is
het gesteld met op de gewone wijze levende planten. Echter worden deze
in haar geheel zelden of nooit aan zoo hooge warmtegradenblootgesteld;
w^l geschiedt dit soms, bepaaldelijk in warme kassen, met zekere
deelen van planten, nl. bij den zoogenaamden „zonnebrand'\ Wan-
neer zieh droppels op de bladeren bevinden, dan kunnen deze als
lenzen werken, en dus de zonnestralen naar een bepaald punt concen-
treeren, waar dan de bladsubstantie gedood wordt. Ook de opzwellin-
gen, die in de glazen der kassen aanwezig zijn, kunnen op de bladeren
een beeid van de zon werpen en op die plaats het bladweeisel
dooden; verplaatst zieh het zonnebeeld, dan wordt het bladweefsel
verderop gedood, enz.; en zoo worden de brandvlakken veelal lang-
werpig, lijnvormig. De waterdroppels, die aan de glazen hangen,
kunnen op gelijke wijze als lens werken en brandvlekken veroorl>
'L.