
c Í d
De b l o e d lu i s (Schizoneura lanigera)
behoort tot de familie der bladluizen (Dierk. bl. 139); men heeft
gevleugelde en ongevleugelde exemplaren. De ongevleugelden zijn
1 7 a mM. lang, bruinachtig geel of bruinachtig rood van kleur; de
gevleugelden zijn langwerpiger, glimmend zwart met een chocolade-
kleurig achterlijf; in de beide toestanden met eene witte, wollige
wasmassa bedekt. — Men vindt de bloedluizen in hoopen of in
lange rijen, aan den stam en aan de takken der appelboomen, en
wel steeds aan de schaduwzijde. — Drukt men eene bloedluis
stuk, dan laat zij eene bloedroode plek achter; van daar de
naam. — De bloedluizen vermeerderen zich tamelijk sterk; maar
de diertjes onttrekken
T w~i ----- zich gewoonlijk aan
’t oog, zoowel door de
.wolachtige wasmassa,
waarmee zij bekleed
zijn, als door de afgestroopte
larvenvelletjes
en door de
Fig. 68. Band voor een’ appelboom, om den „worm” o-eel- of roodachtio’C
van ’t ooft te vangen. ^ ^
Uitwerpselen. De
bloedluizen veroorzaken het sukkelen der aangetaste boomen, niet
slechts dáárdoor dat zij hun veel voedende sappen onttrekken,
maar ook door de opzwellingen, welke tengevolge van haren steek
aan weerskanten van de plaats waar zij zitten, ontstaan, en waardoor
de regelmatige, flinke groei van stam en takken zeer wordt
tegengegaan. — De bloedluis is een zeer gevaarlijke vijand van
den appelboom, die niet gemakkelijk op afdoende wijze kan worden
bestreden. Men kan wel is waar het insekt met behulp van vele
middelen dooden; daartoe besmeert men de plaatsen, waar de
bloedluizen zitten, met eene sterke zeepoplossing, — of met zeep,
in spiritus opgelost, — of met eene creoline-emulsie, —■ of
met petroleum. Maar bij zoodanige handelwijze blijven er altijd
sommige exemplaren over, die diep in de schorsspleten zitten en
Fig. 6 /. b, c, d. Middelen om den „worm” van ’t ooft te vangen.