
î.
i'i:
:s .
’ )
ii i:
zijn o. a. de zwam, die zieh in de bladeren en in de knollen van
de aardappelplant ontwikkelt, en de oorzaak is van de beriichte
„aardappelziekte”, — de zwammen, die „roest”, „brand” en „moederkoren”
in de granen veroorzaken, — de zwam, welke het
„spruw” op den tong van jonge hinderen veroorzaakt, enz.
Ofschoon verre weg de meeste woekerplanten bladgroenloos zijn,
zoo is dit toch geen regel zonder uitzondering. Reeds hebben wij
in het vorige hoofdstuk met een enkel woord vermeld „de ratelen” of
„schartelen” (Rhinanthus, fig. 2), die met hunne wortels in de wortels
van grassen zieh vestigen en aan dezen voedende stoffen onttrekken.
Zij zijn dus werkelijk parasieten, hoewel zij toch ook in staat zijn,
met behulp van de groene kleurstof hunner bladeren, zelven organische
stofien te vormen.
Men kan geene scherpe grens trekken tusschen parasieten en
saprophyten, daar sommige zwammen, die gewoonlijk een sapro-
phytisch leven leiden, toch onder bepaalde omstandigbeden zieh
ook in levende plantendeelen vestigeu en daaruit hare voedende
stofien opnemen, zoodat zij in parasieten veränderen. Het meest
zijn aan den aanval van oorspronkelijk saprophytische zwammen
blootgesteld zulke levende plantendeelen, die geen heel krachtig
leven meer leiden. Vruchten, die geheel rijp zijn, leiden niet meer
zoo’n krachtig leven als onrijpe vruchten, die nog wassen. De gewone
schimmels (Mucor en Pénicillium), die men op oud brood
enz. aantreft, kunnen'zieh dan ook op levende vruchten vestigen,
althans wanneer zij geheel rijp zijn, en ze bederven, terwijl deze
schimmels zieh met hare bestanddeelen voeden. Zoo gebeurt het ook
dikwijls, dat een saprophyt, die aanvankelijk op mest of op andere
doode zelfstandigheden leefde, zieh op planten vestigt, die begonnen
te verwelken, ^n van dezen overgaat op volkomen gezonde planten.
Maar het komt ook voor dat zwammen, die vroeger nooit anders
dan als saprophyten leefden, in eens volkomen gezonde, krachtig
groeiende planten aantasten en deze ziek maken. Zoo houdt zieh
Sclerotinia Libertiana gewoonlijk op mest op, maar zij vestigt zieh
somwijlen op verschillende kultuurgewassen: zij kan o. a. de stengelziekte
der aardappelplant en de sklerotiumziekte van het koolzaad
in ’t leven roepen. Cladosposium herbarum is eene zeer algemeen
verbreide zwam, die op gestorven plantendeelen leeft. Langzamerhand
echter heeft deze zwam zieh aan een parasitair leven gewend,
en men kent haar thans als de oorzaak van „het zwarU in verschillende
granen, erwtenplanten, enz.
De parasieten onzer kultuurgewassen behooren voor het meerendeel
tot de groep der zwammen; maar toch zijn er ook zaadplanten onder.
Men verdeelt namelijk het plantenrijk in twee groote afdeelingen:
die der zaadplanten en die der sporenplanten. Tot de eerste afdeeling
behooren de meesten der planten, welke ons gewoonlijk onder de
oogen komen: boterbloemen, koolzaad, erwten, hoefblad, granen,
lelie, enz. De zaadplanten dragen bloemen, in welker vruchtbe-
ginsel zieh zaden vormen; de sporenplanten vermeerderen zieh door
sporen. Eene spore bestaat uit eene cel of ook wel uit enkele cellen,
die onder günstige omstandigbeden gaan „kiemen”, d. i . . zij groeien
uit en vormen aldus eene nieuwe plant. Het zaad bevat het jonge
plantje (de „kiem”) , en de „kieming” van het zaad bestaat dus in
den eersten groei van dit plantje, ’t welk aldus de wanden van
het zaad verbreekt. 'De spore bevat niet het jonge plantje; maar al
nitgroeiende („kiemende”) , en veelal daarna zieh deelende, vormt
zij het jonge plantje. Het zaad is een zeer samengesteld lichaam; de
spore bestaat slechts uit zeer weinig cellen, gewoonlijk uit eene
enkele cel, en is dus zeer eehvoudig van.bouw.
De woekerplanten onzer kultuurgewassen nu behooren of tot de
zaadplanten of tot de sporenplanten. Voorzoover zij sporenplanten
zijn, brengt men ze tot de zwammen.
I. Za adplant en.
Tot deze groep behooren de volgende parasieten onzer kultuurgewassen:
de ratelen (Rhinanthus), de bremrapen (Orobanche) en
het warkruid (Cuscuta).
De ratelen werden reeds vroeger (bl. 26) besproken. Zij houden
het midden tusschen onkruiden en woekerplanten, daar zij deels
hun voedsel opnemen uit de lucht en den grond, deels uit de
planten, waartusschen zij groeien.
i'
rrt- n