
kenen; maar zoolang de planten nog zeer jong zijn, en daarbij ten
gevolge van aanhoudend ruw, koud maar droog weer uiet snel
groeien, terwijl de kevers doorgaan met vreten, ziju deze diertjes
gevaarlijk voor het leven der erwtenplanten. Het ligt in den aard
der zaak dat naarmate de bodem vruchtbaarder is, dus naarmate
de planten onder overigens gelijke omstaudigheden sneller groeieu,
de schade minder groot zal zijn. Aan erwtenplanten wordt do
bladrandkever schadelijker dau aau boonen. — Bestrijding. Daar de
larve en de pop in den grond leven, en dûs het insekt zijn gansche
Fig. 36, De bladrandkever (Sitones lineatus), vergr.— ct, b vreterij van dezen
kever aan erwtenbladeren; c = vreterij aan een blaadje van de tuinboon.
leven op denzelfden akker doorbrengt, is rationeele vruchtwisseling
een aangewezen bestrijdingsmiddel; meu verbouwe geene vlinder-
bloemige gewassen na elkaar. Verder kan — althans hij erwten-
verbouw iu ’t klein — worden aangeraden het uitstrooien vau zand
met petroleum gemengd (5 deelen zand op 1 deel petroleum; —
vgl. onder aardvlooien, bl. 1 0 1 ).
IV. Van de meer ontwikkelde erwten- en boonenplanten worden
de bovenaardsche deelen afgevreten door de rupsen van den gammauil
(bl. 44) en door enkele andere soorten van rupsen. — Verder hebbeu do
erwteu- en boonenplanten veel te lijdeu van bladluizen. (Zie volg. blz.).
De erwtenbladluis {Aphis Ulmariae Schrank = A Pisi Kalt)
is ongeveer 4 mM. lang, groenachtig van kleur, hoewel sommige
exemplaren bruingeel ziju. Deze soort leeft hoofdzakelijk op erwten,
maar ook op Lathyrus, Lotus, brem eu andere i n ’t wild groeiende
vlinderbloemigen; evenzeer op klaver.
De b o o n e n b l a d lu i s {Aphis Papaveris F = A fabae Scop.}
is 2 niM. lang, zwart van kleur. Dit is de gewone boonenbladluis,
die men in de stengeltoppen eu aan de bovendste bladeren der
veld- en tuinboonen {Vicia faba) in massa’s bijeen vindt, zoodat
zij geheele rissen vormen. De boonenbladluis leeft echter niet uitsluitend
op bovengenoemde soorten van boonen, maar ook op
papavers en maankoppeu, sla, bieten en mangelwortels, asperge,
en op eene menige in ’t wild groeiende planten. — Over de schade ^
die de bladluizen kunnen veroorzaken, werd reeds op bl. 46—49 ge-
handeld. Ik kan dus daarheen ver wijzen. Hoe groot de schade kan
zijn, door boouenbladluizen teweeggebracht, moge nog uit het volgende-
blijken. In de provincie Zeeland, waar gemiddeld 10000 Hektaren
met boonen worden beteeld, bedroeg in 1878 de gemiddelde opbrengst
per Hektare 19 Hektoliter, tegen 24.4 Hektoliter gemiddeld in do
jaren 1871 tot 1877. Dat is dus per Hektare eeue opbrengst van
5.4 Hektoliter minder, of op de 10 000 Hektaren eene winstderving
van 54 000 Hektoliter. Den prijs der paardeboonen op / 7.55 per
Hektoliter stellende — want zoo hoog was de prijs in 1878 — ziet
men, dat in dat jaar de boonen iu Zeeland meer dan vier tonnen
goads minder opbrachten dan gemiddeld iu de vorige zes jaren.
Deze vermindering van opbrengst moet misschien ten deele aau
ongunstig weer (vooral gedurende den bloei) worden toegeschreven;
maar zij komt voor verreweg het grootste gedeelte op rekeuing vau
de bladluizen, die in 1878 iu Zeeland op de boonen zoodanig huis-
hieldeu, dat in de verslageu van 73 van de 110 Zeeuwsche ge-
meenteu, waar dit gewas werd verbouwd, ernstige klachteu over deze
nietige diertjes werden aangeheven. Ik heb nog uiet eens in rekening
ÜÍ ail
F Y