
ken, älsmede de middelen, die kunnen dienen om deze schadelijke
invloeden weg te nemen, of het nadeel, dat zij doen, te temperen.
Op de planten kan schadelijk worden ingewerkt door levende
wezens (planten en dieren) zoowel als door de levenlooze natuur
(bodem en atmosfeer). En zoo moeten dan achtereenvolgens worden
behandeld:
I. Beschadigingen en ziekten, veroorzaakt door inwerking van
de anorganische natuur:
a. door invloeden, zetelende in de atmosfeer;
b. door invloeden, zetelende in den grond.
Beschadigingen en ziekten, veroofzaakt door andere planten:
a. door onkruiden;
b. door woekerplanten.
Beschadigingen en ziekten, veroorzaakt door dieren.
II.
III.
' De beschadigingen en ziekten der laatstbedoelde rubriek zullen
niet in dit boekje worden behandeld, maar in een ander deeltje,
speciaal aan schadelijke dieren gewijd.
I. BESCHADIGINGEN EN ZIEKTEN, VEROORZAAKT DOOR
INWERKING VAN DE ANORGANISCE NATUUR.
A. ATMOSFERISCHE INVLOEDEN.
I. Gebr ek aan l icht .
Het is van algemeene bekendheid, dat planten, welke bladgroen
bevatten, in Staat zijn, zieh volledig te ontwikkelen, dus niet
slechts wortels, stengels, takken en bladeren, maar ook bloemen
en vruchten te vormen, wanneer zij slechts kunnen beschikken
over koolzuurgas in de omgevende lucht, over water en over zekere
zouten, welke in den bodem gewoonlijk niet ontbreken. Zoolang
zij aan ’t zonlicht zijn blootgesteld, vormen alle bladgroen bevat-
tende plantendeelen uit koolzuur en water zetmeel (soms suiker)',
terwijl zuurstof afgegeven wordt. Het in de bladeren gevormde
zetmeel wordt soms tijdelijk in eene suikerachtige stof veranderd,
en aldus weggevoerd naar de takken, den stengel, den wortel of
de vruchten. Deels wordt dit zetmeel in de plant geoxydeerd (ver-
brand); dit is de ademhaling der plant; — deels verbindt het zieh
met stikstof- en zwavelhoudende stoffen (die ontstaan zijn uit de
met de wortels opgenomen salpeterzure en zwavelzure zouten), en
vormt aldus de eiwitstoffen, noodig voor de vorming van het
Protoplasma, het hoofdbestanddeel van de levende plantencel; —
deels wordt het zetmeel, ’t zij dan als zoodanig, ’t zij in.een’ anderen
vorm (bijv. als rietsuiker), afgezet als reservestof in zulke plantendeelen,
waaruit later jonge plantjes zieh ontwikkelen (zaden,
knollen en hollen) of in wortels van tweejarige planten, welker
stengel het volgende jaar zeer snel zal opscbieten (suikerbiet, peen,
koolraap).
Ik behoef over de beteekenis der vorming van zetmeel uit kool-
1*
t Í