
zeer vergroote afbeelding van de penseelschimmel {Pénicillium
glaucum), die op oud, schimmelig brood en opspijzen, welke lang
gestaan hebben, voorkomt; bij deze schimmel is het mycelium
meercellig. Daarentegen is dit bij de zwam, welke de oorzaak der
beruchte aardappelziekte is (fig. 8), ééncellig, hoewel sterk vertakt:
het vertoont geene tusschenschotten.
Bij sommige zwammen loopen de myceliumdraden in allerlei
richtingen door elkaar heen, zoodanig dat de eene draad van den
Fig. 8. De zwam der aardappelziekte (P%¿oj3/ií/iom¿w/’esíans). A = doorsnede
van een aardappelblad: o = opperhuid aan de bovenzijde, u = id. aan de
onderzijde van het blad; a = luchtholte bij het huidmondje s, waardoor een
tak van het mycelium naar buiten groeit. — 5 = opperhuid met twee huid-
mondjes ss, waaruit hyphen te voorschijn komen: a = mycelium. — C = hyphe
met eene conidie op het einde.
anderen geheel onafhankelijk blijft. Dit is o. a. het geval bij de
gewone schimmels, welke men op oud brood aantreft, en met de
zwam van den „meeldauw” , die als een wit bekleedsel op sommige
planten, o. a. op granen, wordt aangetroffen. Bij andere zwammen
vereenigen zieh de myceliumdraden tot strengen (fig. 9, a); dit iso. a.het
geval bij de gewone hoedpaddestoelen, waarvan het zwamdradennet
in den grond groeit; over den „hoed” zal ik later spreken. — Van
vele zwammen heeft het mycelium een langdurig leven. Het kan
een’ winter of zelfs verscheiden jaren overblijven in den grond of in
de voedsterplant, waarin de zwam als parasiet leeft. Dit is veelal
het geval met zwammen, welker mycelium in den grond of in hout
over wintert. Zwammen echter, welker mycelium meer aan de in-
werking der winterkoude is blootgesteld, zooals die, welke buiten op
verschillende voorwerpen leven of zieh ophouden in teere kruidachtige
planten, sterven voor ’t grootste gedeelte in of tegen den winter.
Er kunnen echter gedeelten worden gevormd
, die bestemd zijn omte overwinteren;
dat zijn de zoogenoemde harde zwamlicha-
men of sUerotien. Een sklerotium bestaat
uit talrijke zwamdraden, die door elkaar
gevlochten zijn en innig met elkaar zijn vereenigd
, zoodat. zij aan het bedoelde harde,
uitwendig donker, inwendig wit gekleurde
lichaam het aanzijn geven, waarvan de bui-
tenste lagen soms eene soort van harde schors
vormen, terwijl de inwendige deelen minder
hard zijn. Een sklerotium is eene dicht
oX t ir S f 'ta d e “ ééngedrongen myeeliummassa, welke
lengte doorgesneden. a = geene levensverschijnselen vertoont, maar
onderaardsche zwamdraden; i vermögen om weer op te leven
h = steel van den vrucht- J . , j
drager; c = hoed; * = niet door ongunstige bestaansvoorwaarden
plaatjes, waaraan zieh de lütgedoofd. Jaren lang kan zoo’n
sklerotium droog worden bewaard, zonder
dat het ’t vermögen verliest om later weer te ontkiemen; ook
de vinnigste koude kan het doorstaan. Zoodra de temperatuur, de
vochtigheidstoestand der omgeving en de verdere bestaansvoorwaarden
günstig zijn, keert het leven in meer actieven vorm terug en
ontwikkelt het sklerotium zieh verder. Wanneer het sklerotium nit
den slapenden toestand tot dien van meer actief leven en van verdere
ontwikkeling overgaat, heeft het voedsel noodig; daarom bezit
het eene zekere hoeveelheid reservestof in voorraad. Het moeder-
¡coren (fig. 10), dat men in de roggearen de plaats der korrels ziet
innemen, is de sklerotiumtoestand van. eene zwamsoort. Valt het