
.A
I . I
sparretwijgjes;
zeilen, enz.; -
- bloeiende vruchtboomen dekt men met matten,
en in sommige der wijnbouwende streken (Tirol,
enz.) beschermt men de wijnstokken door kunstmatig rook te ver-
wekken, die de warmteuitstraling vermindert.
c. Het ontstaan van vorstspleten in boomen.
Vorstspleten zijn door de vorst ontstane overlangsche spleten in
boomstammen, die zieh door de schors been uitstrekken tot meer
of minder diep in ’t bout. In den zomer sluiten zieh deze spleten,
en er vormt zieh zoogenaamd „wondhout”, dat ze langzamerhand
doet heelen, wanneer ze niet in den volgenden winter weder open-
springen.
De vorstspleten ontstaan door de samentrekking van het bout
bij lage temperaturen. Deze samentrekking, waardoor dus de boom-
stam iets minder dik wordt, begint reeds bij ongeveer 0° C, maar
neemt bij dalende temperatuur steeds toe. Greep nu de samentrekking
der jaarringen in alle richtingen gelijkmatig plaats, dan zouden
geene spleten ontstaan; maar het oudere kernhout, dat ook minder
aan de koude is blootgesteld dan het jongere splinthout, trekt zieh
niet of slechts weinig samen. Daarbij komt dat het hout zieh in
de richting van den omtrek veel meer samentrekt als in die van
den straal. En zoo kan het niet anders of er moeten barsten ontstaan.
De vorstspleten vormen zieh plotseling, met een’ knal als
van een pistoolschot en wel gewoonlijk tusschen middernacht en
8 uur in den morgen, daar in dezen tijd de grootste afkoeling
plaatsgrijpt. Eene temperatuur beneden 14° C. is er voor noodig.
De spieet ontstaat daar, waar de geringste weerstand wordt gebo-
den; dus op plaatsen, waar de bast gewond is , — waar kunstmatig
eene overlangsche insnijding was gemaakt,—waar een tak is afge-
houwen of eene rotte pick zieh in ’t hout bevindt.
Wanneer vorstspleten in het wärmere seizoen door overgroeiing
van wondhout gesloten zijn, in den daarop volgenden winter weer
openspringen, vervolgens weer door wondhout overgroeid worden,
enz. enz., ontstaan lijstvormige uitsteeksels, die zieh in de lengte-
‘.Jrichting over de stammen been uitstrekken, welke uitsteeksels men
„vorstlijsteW’ noemt.
Vorstspleten, die langen tijd open blijven, geven aanleiding tot
rotting, vooral bij breedgebladerde boomen (loof boomen); bij naald-
boomen sluit zieh de vorstspieet met hars, ’t welk conserveerend
werkt. Sporen van zwammen, die door den wind voortgedreven,
in eene vorstspleet terecht komen, kiemen daar en vestigen zieh
gemakkelijk in de weefsels van het houtlichaam des booms. Zoo
kunnen dus indirect verschillende ziekten der boomen t gevolg zijn
van vorstspleten. Dat verder de gebruikswaarde van het hout er
door vermindert, spreekt wel van zelf.
d. Het opvriezen van jonge planten door vorst.
In ’t laatst van den winter e n ’t begin van het voorjaar (Februari
en Maart), vooral wanneer hevige nachtvorsten met dooi weer over
dag afwisselen, ziet men vaak dat jonge plantjes boven op den grond
komen te liggen en- omvallen, waarbij hunne wortels grootendeels
afscheuren. Door de vorst verheft zieh de bodemoppervlakte, door-
dat het volume van het in den grond aanwezige water zieh bij de
ijsvorming vergroot. Met den grond worden ook de jonge plantjes
omhoog geheven. Wanneer nu later dooi invalt, dan daalt de
bodemoppervlakte langzaam, tot zij haar vorig niveau heeft bereikt.
Maar de plantjes volgen niet; en vooral wanneer vorst en dooi
dikwijls met elkaar afwisselen, worden zij meer of min.a. h. w.
uit den bodem getrokken; de wortels liggen bloot en worden ten
deele afgescheurd, althans wanneer zij tot in de diepere lagen des
bodems reikten, die niet opdooide. Een poreuse bodem, die gemakkelijk
veel vocht opneemt, werkt het opvriezen in de hand, omdat
de bevriezende bodemoppervlakte zieh des te hooger verheit, naarmate
de grond meer water bevat. Het opvriezen komt^ dus ’t meest
voor op veen- en humusrijken grond, minder op klei-, leem- en
samenhangenden zandgrond, het minst op schralen, dorren zand-
hodem. Droogleggen van den grond door greppels graven of drainage
is een voorbehoedmiddel. Ook is aan te raden, de wintergranen