
'• i t e :
120
hand eene kiirkvorming in den vorm van een’ trechter in ’t inwendige
van den aardappel uit-, zoodat een kegelvormig lichaam
ontstaat, dat uit de gekookte knollen gemakkelijk kan worden
uitgelicht.
Ontstaan. Men is het omtrent de oorzaak van het.schürft der »
aardappelen, of liever omtrent de oorzaken van de twee bovenvermelde
soorten van schürft, nog lang niet eens. Verschillende
soorten van zwammen, in den laatsten tijd vooral bacteriën, worden
als de vermoedelijke oorzaak beschouwd, zonder dat men mag
zeggen, daarmee geheel op de hoogte te zijn. Ik wil daarover hier
dus maar niet verder spreken, vermeld echter in ’t kort, wat de
ervaring leert omtrent de
bestrijding van de schurftziekte. Daar in ieder geval deze ziekte
blijkt, besmettelijk te zijn, moet men P. geene schurftige aardappelen
als poters gebruiken, 2®. op een’ grond, waar de ziekte voor-
kwam, eenige jaren lang geene aarduppelen verbouwen. Het gebruik
van versehen stalmest, straatvuil, keukenafval en kalk werkt het
schürft in de hand. Drooglegging van den bodem vermindert den
kans op deze ziekte. — De Araerikaansche geleerde ßolley heeft
aangetoond, dat schurftige aardappelen zeer goed als poters kunnen
worden gebruikt, wanneer men ze vóór het uitpoten gedurende
l ‘/.2 uur in eene oplossing brengt van 1 gewichtsdeel sublimaat op
1000. deelen water. Men maakt de oplossing gereed, doet de te
behandelen aardappelen in eenen zak van grove, niet te dichte
stof en dompelt dan den zak in de oplossing. Als de aardappelen
erg vuil zijn, dienen zij vooraf te worden schoongewasschen. —
Men bedenke hierbij echter 1®. dat eublimaat een hevig vergif is,
en 2®. dat de oplossing in houten vaten, niet in métalen vaten,
moet worden bereid. — Het schijnt dat de witte aardappelsoorten
meer dan de roode van schürft hebben te lijden.
VI. ZIEKTEN VAN OOFTBOOMEN.
a. Kanker.
Kenteekenen. Kanker is eene ernstige ziekte, die onze pit vruchten,
inzonderheid appel- en perenboomen aantast, en verder ook bij verschillendc
andere boomen, vooral bij beuken, mnar nooit bij naaldhout,
wordt aangetroffen. Aan kanker
lijdende boomen krijgen, bepaaldelijk
aan die takken, welke kankerplekken
hebben, gele bladeren, terwijl de nei-
ging tot bloem- en vruchtvorming aan
zulke takken gewoonlijk bijzonder groot
is, hoewel de vruchten doorgaans klein
blijven. Gewoonlijk sterft zoo’n tak na
enkele jaren; de ziekte plant zich dikwijls
over den geheelen boom voort;
en als de stam en vele hoofdtakken
zijn aangetast, maakt de boom het
niet lang meer. — De kankerplekjes
vertoonen zieh aan stammen en takken
het eerst als bruine of bruinzwarte
vlekjes („brand”), en wel bijkans altijd
aan den voet van een’ knop of van
een zijtakje. Later worden die zieke
plekken grooter en dieper; de omlig-
gende bast scheurt rondom deze won-
den in onregelmatigc, ronde of ovale,
kringen af. Langzamerhand komen er
rondom deze plekken nieuwe scheurtjes
en afgestorven deelen bij, die de wond
steeds grooter doen worden. Tegelijk
met het indrogen der aangetaste plek
(„kankerpiek”), begint de tak of de
stam, tengevolge van de stoornis, die
door deze wond op den sapstroom wordt
uitgeoefend, boven en onder die plek
eene verdikking te vormen, die soms
een’ zeer grooten omvang kan krijgen.
Fig. 47. Kanker, veroorzaakt
door Nectria ditissima op een’
beukenstam.
De kankerpiek kan ten slotte zoo groot worden, dat zij zich geheel
en al om den tak heen uitstrekt; dan is iederC verbinding tusschen