
42
en geven dan aanleiding tot het ontstaan van eene gierachtige
onaangenaam riekende vloestof. — In natte jaren en op vochtige
akkers komt de ziekte het meest voor; dan kan zij veel schade
veroorzaken.
De opzwellingen ontstaan doordat de cellen, waaruit de wortels
zijn samengesteld, veel grooter worden dan in normale omstandig-
heden en zich telkens weer deelen. De oorzaak daarvan is gelegen
in eene werking, die uitgaat van eene slijmzwam, Plasmodiophora
Bras&icae genaamd, welke in de zieke weefsels van de wortels aanwezig
is. Het plasmodium van deze zwam dringt in de cellen in ,
doet ze eerst opzwellen en zieh deelen, maar verteert ten slotte het
Protoplasma der cellen, welke het bewoont. Het dringt van de eene
cel in de andere; wanneer het eene wortelcel geheel en al vult,
dan Vorrat het zeer talrijke, dikwandige sporen, welke later — als
de opzwellingen der wortels in ontbinding overgaan, — in den grond
praken. Daar blijven zij den winter over; maar ’t volgende voorjaar
komen amoebevormige licharnen (zie bl. 40) daaruit te voorschijn,
die door den grond voortkruipen, en zich vestigen in de
wortels van planten, die voor hen geschikt zijn, en bij welke zij
de bekende ziekteverschijnselen in ’t leven roepen. De hier bedoelde
slijmzwam nl. kan leven niet slechts in de wortels van alle mo-
gehjke koolsoorten, van knollen, turnips, koolrapen en koolzaad,
maar ook in die van verschillende wilde kruisbloemigen, o. a. van
e herik (Sinapis arvensis). Zij kan zich zoowel in de wortels van
kiemplanten als in die van veel oudere planten vestigen.
Uit hetgeen boven werd meegedeeld, blijkt, dat L d a t op den
een ^ of anderen akker planten hebben gegroeid, die aan „knolvoeten
’ leden, de bodem van dien akker besmet is. Daarom moet men
op zoodanigen akker het volgende jaar geen gewassen telen, die aan
„knolvoeten” kunnen lijden; granen, erwten of aardappelen kunnen
dus veilig worden verbouwd. Men zorge ook dat, bepaaldelijk op
zulke akkers, de herik grondig wordt uitgeroeid, omdat deze anders
aan de slijmzwam eene plaats om te leven en zich te vermeerderen zou
verschaffen. In streken echter, waar de herik nog steeds in menigte
als onkruid voorkomt, verbouwe men op de velden, waar het
vorige jaar de kool „knolvoeten” had, het volgende jaar het liefst
geen erwten, wikken of haver, de wij 1 in deze gewassen zich de
herik veelal zeer weelderig ontwikkelt. Ook is het niet voldoende
dat men op land, waar het vorige jaar „knolvoeten” voorkwamen,
alleen het volgende jaar geen kruisbloemige planten teelt; neen men
moet de teelt van deze gewassen gedurende eenige jaren staken,
want de sporen kunnen minstens twee jaar lang, misschien zelfs
langer, in den grond verscholen blijven zonder haar kiemvermogen
te verliezen. — Aanbeveling verdient ook, dat men na den oogst
de kool- en koolzaadstronken verbrandt; daardoor worden millioenen
sporen, die zich in de uitgetrokken wortels bevinden, vernietigd;
en tevens gaan daarbij vele Insekten en Insektenlarven, die zich in
de wortels ophouden, te gronde.
C. Draadzwammen o f ware zwammen (Eumyceten).
De ware zwammen zijn in hoofdzaak samengesteld uit zeer
langwerpige, draadvorrnige cellen
, die een draderig weefsel (het
zwamdradennet of mycelium) vormen.
Een zwamdraad is doorgaans
same;.gesteld uit verscheiden
cellen, die deels in elkaars
verlengde geplaatst .zijn, deels
zoodanig aan de anderen beves-
tigd zijn, dat ze te zamen een
vertakt dradennet vormen. Maar
soms bestaat het gansche mycelium
eener zwam uit eene enkele
cel, die echter in sterke mate
vertakt kan wezen. Natuurlijk
laat zich zoo’n eencellig zwam-
Pe«seelschimmei (Pénicillium ¿jadeimet van een meercellig
onderscheiden doordat het nerir.
'•I : ■
glaiccum).
gens tusschenschotten vertoont. Hiernevens ziet men in fig. 7 eene
L;'