
vliegen te voorschijn, welke als pop in den grond overwinterden.
Daar de insekten, alnaarmate de omstandigbeden voor hunne ontwikkeling
meer of minder günstig zijn, in ’t geheel 4 tot 8 weken
voor deze ontwikkeling noodig hebben,
dus in ieder geval in korten tijd geheel
volwassen zijn, zoo behoeft het geene
verwondering te baren, dat in den
loop van een enkel jaar drie geslachten
kunnen voorkomen. Het is dus zaak,
de aangetaste planten, die — zooals
reeds boven werd gezegd — aan de
matte, blauwachtige tint en later aan
’t verwelken harer bladeren duidelijk
Fig.' 43.' De koolvlieg (Antho- genoeg kenbaar zijn, zoo spoedig moge-
mgia Brassicae), vergroot. te trekken en te verbranden,
om aldus te voorkomen, dat de vijand tot geheele ontwikkeling^
komt, en eieren legt aan de onderaardsche deelen van weer andere
planten. Verder spreekt het van zelf, dat men — wanneer een
geheel veld door de werking der kleine vliegmaden is mislukt —
op denzellden akker niet opnieuw planten moet kweeken, die van
’t zelfde insekt zouden kunnen te lijden hebben.
Ik wil nog de opmerking maken, dat zeer dikwijls de larven
der koolzaadviieg voorkomen in de onderaardsche deelen van planten,
welke door knolvoeten zijn aangetast (Ziekten en Beschadigingen
der kultuurgewassen, I, bl. 41).
III. De pas ontkiemde koolzaadplantjes, en in ’t algemeen dez&
plantjes, zoo lang zij jong zijn, worden afgevreten door slakken
(bl. 50), aardrupsen (althans bij nacht, bl. 40) en eindelijk door
Aa r d v l o o i e n van ’t geslacht Haltica lüg.
Aardvlooien behooren tot de, kleinste soorten van bladkevers of
goudhaantjes (Dierk. bl. 125) en zijn gekenmerkt door haar spring-
vermogen, en in verband daarmee door het bezit van dikke achter-
dijen (fig. 44, 4, 5). De verschillende soorten van aardvlooien tasten
99
wel allerlei jonge planten aan, vooral vlas, erwten en suikerbieten;
maar geen gewas heeft meer van haar te lijden dan de verschillende
soorten van kruisbloemigen, zooals koolzaad, koolsoorten, knollen,
mosterd, bitterkers. Zij tasten vooral kiemplanten aan, en in ieder
geval worden zij alleen aan jonge planten schadelijk. Zij vreten
van kiemplanten dikwijls de zaadlobben en den eindknop op, en
l
Fig. i'4. De geelgestreepte aardvloo {Haltica nemorum auct.) : 1 larve; 2 pop;
8 , 4 kever.(deze figuren zeer vergroot); 5 achterpoot van den kever, nog meer
vergroot; in ’t midden; blad van de koolraap, waarin de gangen der larve, nat. gr.
veroorzaken aldus den dood van deze plantjes. In ’t algemeen worden
zij des te nadeeliger, naarmate de planten langzamer wassen ; want
dan vreten de kevertjes sneller dan de planten groeien. Op vruchtbaren
bodem en bij günstig weer doen de -aardvlooien ’t minste
nadeel; al wat den snellen wasdom der plantjes in de hand werkt,
7*
<il
:
m