
zaken. — En ook zonder dat nog juist de waterdroppels of de verdik-
kingen van ’t glas als lenzen een beeid behoeven te werpen op de
bladeren, laat het zieh toch nog wel verklären dat bevochtigde
planten, die door krachtige zonnestralen worden getroffen, juist op
de bevochtigde plaatsen bruine vlekken krijgen. Immers het is door
proefnemingen gebleken, dat plantendeelen, die door de zon worden
besehenen, sterker verwarmd worden dan de omgevende lucht; en
verder dat plantendeelen in water eerder door eene temperatuur,
die boven 50° C. stijgt, worden gedood, dan droge plantendeelen.
Hoe het zij, het is aan te raden, de planten in kassen niet te
spuiten korten tijd vóór de zon fel begint te schijnen; en zijn er
tegen dien tijd toch droppels op de bladeren, dan is het zaak de
deuren open te zetten, opdat de bladeren door den luchtstroom
worden been en weer bewogen.
h. Bevriezen en doodvriezen vo/n plantendeelen.
Het bevriezen der sappen eener le vende plant behoeft niet juist
altijd bij 0° C. te geschieden. De planten toch zijn door warmte-
uitstraling en door verdamping, altijd iets kouder dan de omgevende
vrije lucht (denk aan de dauwvorming op de planten!); zij
kunnen dus reeds kouder dan 0° zijn, wanneer de lucht nog even
boven ’t vriespunt is. Maar aan den anderen kant bestaan de plan-
tensappen niet uit zuiver water; zij zijn meer of minder geconcen-
treerde oplossingen van zouten, suiker en andere stoffen. Zulke
oplossingen bevriezen eerst bij eenige graden onder 0°; en als zij
bevriezen, dan scheiden zij zieh in 1®. zuiver water, dat tot ijs
wordt en 2®. eene veel sterker geconcentreerde oplossing, die eerst bij
nog lagere temperatuur bevriest. In de saprijke plantendeelen nu
treedt, bij temperaturen, die tot eenige graden beneden 0° dalen,
het zuivere water uit het celvocht uit ; bij eene langzame tempera-
tuurdaling treedt dit water, naarmate het zieh van de meer geconcentreerde
oplossing scheidt, uit de cellen naar buiten; de cellen
zelven worden dus minder waterrijk en schrompelen inéén, en het
uitgetreden water hoopt zieh op buiten de cellen, dus tusschen de
’Ì.
'I,
M
Hi
cellen van het plantendeel in, waar het weldra ijskristallenvormt.
Zoo vormen zieh in bevroren plantendeelen, tusschen de verschillende
weefsels in, groote samenhangende ijsmassa’s; met name is dit
- e
e.--M - -e
het geval bij waterrijke plantendeelen,
die nog in groei verkeeren, zooals in
den herfst bij planten, die nog laat
blijven groeien en in ’t voorjaar bij planten
, die zieh vroeg beginnen te ontwikkelen.
(Zie bijgaande figg. en de ver-
klaring.)
Meer droge plantendeelen echter (zaden,
de knoppen en oudere takken der hout-
gewassen in den winter) bevatten in de
cellen slechts zeer weinig of in ’t geheel
geen celvocht; er is alleen water aanwezig,
dat in den celwand en het protoplasma
is opgenomen en met de
organische bestanddeelen van deze stofien
één geheel uitmaakt. Van dit water
Fig. i. Beuroren bladstelen Freden bij läge temperatuur slechts
geringe hoeveelheden, dikwijle treedt er
groot. ß = de ijsmassa’s, door n iets v a n , naar buiten. Zulke droge plan-
‘endeelen bevriezen dan ook gewoonlijk
weefsel/ijn gescheiden; het laat- niet, wèl de meer saprijke Organen,
f w ä d T g \" u r i® c t “meer ^ooals bladeren, stengels van kruidach-
vergroote doorsnede door eene tigC geW^tSSCn, kuollcn. CU bolleil.
plaats in het huitengedeelte van van eene plant is nog
de hladsteel, waardeijsvorming nevr otze ^ . i -i + l /if +
hegint; de cellen zijn daardoor geen doodvriezen. Als het opnoudt te
van elkander geweken, niet ver- ,^j.^g2en, kan een bevroren plantendeel òi
nog in leven blijken te zijn, of het is dood.
Dooit een bevroren plantendeel langzaam weer op, dan is er
kans, dat het water, naarmate het uit het smeltende ijs ontstaat,
weer door het protoplasma en den celwand der verschillende cellen
wordt opgezogen, waardoor de cellen zieh langzamerhand weer
uitzetten, zoodat eindelijk de weefsels weer op de normale wijze