
;ìi
Wil men de vangplanten uitwieden, dan wordt het middel zeer
dunr. En wil men ze afschoffelen, dan komt het er vóór alles
op aan dat dit niet te vroeg en niet te laat geschiede: niet to
vroeg, want dan zouden ten tijde van ’t afschoffelen nog niet alle
in den grond aanwezige aaltjeslarven in de wortels der vangplanten
zijn binnengedrongen; — niet te laat, want dan zouden ten tijde van
’t afschoffelen de aaltjes reeds naar buiten zijn gekomen en hun
geslacht voortplanten. Schofielt men te vroeg, dan heeft men geen
voldoend resultaat, — schoffelt men te laat, dan heeft men door de
teelt van vangplanten de plaag in de hand gewerkt. Het juiste tijdstip
voor ’t afschoffelen te kiezen, eischt veel doorzicht. En wanneer
men aan ’t schoffelen gaat, dan moet dit in zeer korten tijd af-
loopen; want anders zouden sommige aaltjes toch nog naar buiten
komen. Al maakt men dan ook gebruik van de door Kühn voor
dit doel nitgevonden schoffelmachine, — ’t zal . toch nog altijd
bezwaarlijk Avezen, op een’ bepaalden tijd, voor enkele dagen,
zooveel volk in ’t werk te krijgen als noodig is, om^ groote ter-
reinen af te schoffelen. Er zijn dus tegen Kühns methode, hoo
vernnftig ook uitgedacht, groote praktische bezwaren; en ik zon
aanraden, ook op bietenland de bestrijding met zwavelkoolstof eens
te probeeren, waarvan ik op haverland ter bestrijding van Heterodera
Schachtii met goed gevolg gebruik maakte. (Zie volgende bladz.). —
Ziekte in ha oer, veroorzaakt door het bietenaaltje. In het laatste-
vijftal jaren heeft dit wormpje zich in de provincie Grroningen doen
kennen als een niet te versmaden vijand van den verbouw van
haver. Zonder twijfel staat dit in verband met de sterke uitbreiding,.
die de haverteelt in de laatste jaren in deze provincie heeft gekregen,
en waardoor dit gcAvas in een bepaald tijdsverloop veel
te dikwijls op denzelfden akker terugkeert. De ziekte wordt
eerst zichtbaar, wanneer de jonge plantjes ophouden, zich uit.
de korrel te voeden. Dan vertoont zij zich pleksge wijze op den
akker. De aangetaste planten blijven klein, gedrongen; de bladeren
worden aan hunne uiteinden rood, de halm schiet niet op, en er
vormt zich geene pluim, of althans deze komt niet tot behoorlijke:
67
ontwikkeling. Sommige der aangetaste planten sterven; andere
sterven Avel niet, maar leveren toch geene opbrengst. Terwijl de
gezonde haverwortels lang en recht zijn, buigen zich die van de
zieke planten herhaaldelijk heen en weer; zij zijn gewrongen, a.
h. w. knoestig, en breeder dan de normale wortels. — De ziekte
vertoont zich wel ’t meest op terreinen, waar de teelt van haver
in korten tijd te dikwijls werd herhaald; maar zij komt toch ook
Avel eens voor op akkers, waar dit niet het geval was. Vooral
sommige nieuwe polders hebben er veel van te lijden; en het schijnt
mij toe dat het veelvuldig voorkomen van meldeplanten als onkruid
op zulke terreinen daaraan niet vreemd is. — Volgens mijne aan-
Avijzing werden proeven genomen omtrent de werkzaamheid van
benzine- en zwavelkoolstofinspiiitingen in den grond. Het bleek dat
inspuitingen van benzine, die tegen engerlingen, aardrupsen en
emelten met zoo goed gevolg werden aangCAvend, tegen de aaltjes
niet baten; maar door inspuiting met zwavelkoolstof (1 Liter
zwavelkoolstof per are) op„ havermoede ’’akkers, werd de opbrengst
èn aan haver èn aan stroo bijkans verdubbeld, en het resultaat zou
Avaarschijnlijk nog merkelijk günstiger zijn geweest, wanneer het
middel iets vroeger was aangCAvend geworden. In ieder geval waren
de verkregen resnltaten van dien aard, dat ik gerust den landbouwers
, die van aaltjes als oorzaak van haverziekte te lijden hebben,
aanraad het eens met zAvavelkoolstof te probeeren; hoe vroeger in
den tijd,' des te beter, omdat er dan nog minder aaltjes in de
haverwortels zijn binnengedrongen. Daar zwavelkoolstof veel sneller
vervlnchtigt dan benzine, moet men dè inspuitingen nooit bij warm
en voortdurend droog weer verrichten. (Zie bl. 28).
H e t wo r t e la a l t j e (iZßierodera radicicola).
Deze tweede inlandsche soort van het geslacht Heterodera ont-
Avikkelt zich op dergelijke wijze als het bieten (haver)aaltje; zij
leeft ook in plantenwortels, echter meer in het inwendige daarvan,
zoodat het wijfje (’t welk in den volwassen toestand niet citroenvormig,
maar peer- of flesch vormig is) door haren groei de haar
Mu.