
dién”) vormen, welke weer op de wolfsmelkplanten tot verdere
ontwikkeling kunnen komen.
Bestrijding. Zooveel mogelijk de wolfsmelkplanten uitroeien! Het
roestige erwtenstroo verbranden! De planten, van vroeg uitgezaaide -
erwten afkomstig, hebben het minst van roest te lijden; dus zoo
vroeg mogelijk zaaien!
fr'
h. Roest aan tuinboonen en paardeboonen, wikken en linzen
{Uromyces Viciae Fabae Schrot.7).
Kenteekenen. Aan de onderzijde der bladeren, minder op de stengels,
ontstaan eerst kleine, opgezwollen, gele plekjes, die later kleine gele
puistjes worden, uit welke een oranjerood stof te voorschijn komt; ,
later ontstaan gemakkelijk verstuivende kastanjehruine, eindelijk vastzittende
zwarte vlekken. De
sterk aangetaste planten blijven
klein en gaan vroegtijdig dood.
Oorzaak. De oorzaak is eene
roestzwam ( Uromyces Viciae
Fabae), die hare bekersporen
vormt op dezelfde plant, waarop
bare zomer- en wintersporen
ontstaan. De vastzittende zwarte
vlekken bevatten de winterspof
Fig. 33. Teleutosporen der Papiliona-
ceeënroesten. a van Uromyces Pisae (van
erwt), b van U Viciae Fabae (van Oro-
bus tuberosas), c van U. apiculatus (van
Bastaardklaver), d van U. Phaseolorum
(van Phaseolus), e van U. striatus (van
Trifolium arvense), f van U. punctatus
(van Astragalus Glycyphyllos). Alles 200
maal vergroot.
ren; deze ontkiemen gewoonlijk
eerst na de overwintering. Zij vormen „sporidiën”, die — als ze op
de bladeren van jonge tuinboonen, wikken, enz. terecht komen —
daar gaan ontkiemen en aldus aanleiding geven tot het ontstaan
van opzwellingen, puistjes (bekers), waaruit de oranjeroode sporen
(bekersporen) worden ontlast. Deze kiemen op dezelfde of op eene
gelijksoortige plant en brengen in bare bladeren een mycelium
voort, dat eerst alleen kastanjebruine sporen (zomersporen) voortbrengt,
later ook zwarte wintersporen. (Vergelijk voor het recht
begrip van deze zaken: bl. 66—72.)
Bestrijding. Verbranden van het roestige boonenstroo.
C. Roest aan sla- en stamboonen {Uromyces appendiculatus Link).
Kenteekenen. Op de bladeren, soms ook op de stengels, ontstaan
soms verdikte, witachtige of heldergele vlekken; op deze plaatsen
vormen zich aan de onderzijde van het blad kleine puistjes, die
een witachtig stof laten ontsnappen; later ontstaan rondachtige,
licht kaneelkleurig bruine stof hoopjes, en eindelijk zwartbruine
hoopjes. — De aangetaste planten kwijnen.
Oorzaak. De oorzaak van dit verschijnsel is ook eene roestzwam,
die in al hare ontwikkelingsto están den op dezelfde plantensoort
leeft. De eerst verschijnende puistjes, die een witachtig stof doen
ontsnappen, zijn de bekerzwammen {Aecidium); het witachtige stof
zelf bestnat uit bekersporen; de kaneelkleurige stof hoopjes bestaan
uit zomersporen, de zwartbruine hoopjbs uit wintersporen. De ont-
wikkelingsgeschiedenis is dezelfde als die van de vorige roestsoort.
BestrijdAng. Zie ook de vorige soort. —
C. Sklerotienziekte der boonenplanten {Sclerotinia Libertiana Fckl.)
Kenteekenen. Op bepaalde plekken van de stam boonakkers krijgen
de stengels en bladeren eene lichtgele kleur; soms gaat eene
geheele plant, soms maar een gedeelte dood, en wel gewoonlijk vrij
snel. Natuurlijk schrompelen ook de peulen inéén. De weefsels in
’t inwendige van de stengels en takken zijn ziek, bruinachtig. Soms
ontstaan in ’t merg der stengels, soms buiten aan de stengels, bladeren
en peulen zwarte, langwerpige of ronde, enkele millimeters
lange korrels.
Oorzaak. Eene zwam, nauw verwant aan die van den klaverkanker
(bl. 85), nl. Sclerotinia Libertiana, is de oorzaak der kwaal.
De zwarte korrels zijn sklerotiën (vgl. bl. 45).
Bestrijding. üittrekken en verbranden der zieke planten, opdat
geene sklerotiën op den grond vallen en in ’t volgende jaar aanleiding
geven tot het opnieuw ontstaan van de plaag — Daar de
ziekte op natte gronden ’t meest voorkomt, vermijde men deze
voor de teelt van boonen. —