
Í--, 4 i," T-; . y
gebracht, dat ook het stroo onder den invloed van de bladluizen
veel minder opleverde dan andere jaren. De voederwaarde hiervan
was zóó gering, dat het zelden ais paarden- of veevoer werd gebruikt,
maar bijkans algemeen in den mest verwerkt. Wat de
kwantiteit stroo betreft, zag het er niet veel beter uit. Leverde in
Friesland een Hektare boonen 2900 Kilogram stroo, en iu Noord-
Holland 2800, iu Zeeland bedroeg de opbrengst slechts 2200 Kilogram
per Hektare. Kan men nu ook al niet bewereu, dat de
gezamenlijke winstderving aan boonen en stroo uitsluitend aan de
bladluizen moet worden toegeschreven, — zooveel is zeker, dat deze
insekten iu ’t jaar 1878 alleen iu de provincie Zeeland eene schade
hebben veroorzaakt van minstens twee á drie honderduizend gulden.
Men kan het kwaad, dat de boouenbladluizen zouden teweeg-
hrengen, voor een gedeelte keeren, door — zoodra de luis zich
begint te vertoonen — de planten van hare toppen te berooven.
Op deze wijze verwijdert men verreweg de meeste bladluizen; en
•die, welke mochten achterblijven, vinden de planten beroofd van
bare jongste deelen, waarop zij het weligst tieren. Het „toppen
•der boonen” wordt dan ook in tuinen veelvuldig toegepast; maar
het kan ook met zeer goed gevolg en met opoffering van zeer weinig
kosten met de paardeu- en de duivenboonen geschieden, die iu
’t groot, op den akker, worden gekweekt. Wil men dit doen, dan.
zaaie meu op rijen; ook zaaie men vroegtijdig en op eeu’ krachtigen
grond, opdat de planten zoo vroeg mogelijk flink zijn uitgegroeid
■en geschikt, om van bare toppen te worden beroofd.
V. Binnen de peulen en in de erwten treft men aan: 1°. de kop-
looze 3 mM. lange, witte larven van de erwtengalmug (Ceadom^/m
Pisi, zie bl. 91), 2®. de dikke, 4 á 5 mM. lange, insgelijks witte,
pootlooze, -maar van een’ duidelijken kop voorziene larve van den
erwtenkever (JBruchus Pisi, zie bl. 91), 3®. de 10—14 mM. lange,
van 8 paar pooten voorziene rupsjes vau de erwtenbladrollers
{Grapholitba nebritana en G. dorsana, zie bl. 93). — In het inwendige
van de boonen leven de larven der boonenkevers {Bruchus rufimanus
•en B. seminarius, zie bl. 93).
91
De e rwt eug a lmug {Cecidomyia Pisi).
(Galmuggen: zie Dierk. bl. 142) is eeu 2 mM. lang, lichtgeel mugje
met donkerder banden over het achterlijf, en met lange sprieten. De
melkwitte, 3 mM. lange larfjes hebben een’ geelgroen doorscheme-
renden darm en geen duidelijk zichtbaren kop. Meu vindt ze in
grooten getale binnen de peulen, waar zij aan de jonge erwten
zuigen. Hoewel zij de opbrengst niet zeer verminderen, zijn zij toch
zeer onaangenaam, bepaaldelijk wanneer men de erwten groen of
met de peulen wil uuttigen.
De erwt en- en bo onen k e v e r s {Bruchus)
hebbeu een’ zeer korten snuit (Dierk. bl. 123); zij zijn donker zwartof
bruinachtig vau kleur; hun lichaam is kort, gedrongen, bijkans
Vierkant. De dekschilden laten het achterste gedeelte van, het
lichaam onbedekt. —■ Het wijfje legt hare eieren, ieder afzonderlijk,
al naar de soort, waartoe zij
behoort, iu de vruchtbeginselen
van erwten, boonen of linzen.
De larve boort zich in het zaad
in , ’t welk juist bezig is , zich te
ontwikkelen; en bijkans zonder
on XI /r. 7 uitzouderiug leeft zij in die eene ».ö- 37. De erwtenkevei' (Bruchus ^ , n •• i i
Pisi), van terzijde en van bovenop ge- crwt of boou, weike ZlJ geheei
zien. Daarnevens eene aangetaste erwt. -Qitholt. Weldra is zij volwasseii
De kevers ziin vergroot. . en ter verpopping gereed; en
tegen den tijd, dat de erwt of boon rijp is, is de pop in kever
veranderd. Dat de waarde der erwten en boonen door de hier
besproken kevertjes zeer wordt verminderd, behoeft na het boven
behandelde nauwlijks te worden gezegd. — Tot het geslacht Bruchus
behooren de volgende soorten: de erwtenkever {Bruchus P isi), die zich
in erwten ontwikkelt, — de beide boonenkevers {Bruchus rufimanus
en B. seminarius), vau welke echter de laatste, behalve imveld- en
tuinboonen, ook iu wikken en Lathyrus-Boorien leeft, — eindelijk de
linzenkever {B. lentis). Zij hebben allen in hoofdzaken dezelfde leefwijze,
weshalve ik hier slechts den erwtenkever iets uitvoeriger behandel.
Fig.
It