
dan op de boven (bl. 88) vermelde: vooreerst misschien op verschillende
wilde planten; maar verder is het nog de vraag, of de
Sclerotinia's , die de „sklerotiënziekte” van het koolzaad (bl. 90) en de
„stengelziekte” van de aardappelplant veroorzaken, van de zwam
der klaverkanker wel soortelijk te verschillen. Ook wanneer in 7 of
8 jaar op een zeker terrein geen klaver is geteeld, bestaat dus de
mogelijkheid van ’t.verscbijnen van klaverkanker, ten gevolge van
besmetting, nitgaande van andere gewassen. — Ten vierde: men
weet van den BotrytisYoim der zwam van de sklerotiënziekte van
’t koolzaad en van de aardappelplant, dat hij ook saprophytisch
kan leven (zie bl. 27), bijv. in mest. Zoo zou dus misschien de
besmetting van de klaver van den stalmest kunnen uitgaan.
Bestrijding. Men doe klaver niet te spoedig op dezelfde akkers
terugkeeren, liefst niet vaker dan alle 9 of 10 jaren. Men legge
den grond zooveel mogelijk droog (vochtigheid bevordert de ontkieming
der sklerotiën; heeft echter de parasiet eenmaal in de
klaverplanten postgevat, dan ontwikkelt hij zich verder bij iedere
weersgesteldheid). — Men zorge dat de bodemoppervlakte zooveel
mogelijk dicht en stijf zij. Hoe losser de bodem is, des te eerder
komen de op den grond gevallen sklerotiën in den grond te liggen
en worden zij met brokjes aarde overdekt, ’t geen voor de „kieming”
gewenscht is. Hoe losser de bodem is, des te gemakkelijker
bereiken ook de uit sklerotiën ontstaande, sporen voortbrengende
paddestoeltjes de oppervlakte. — Eene diepe bewerking van den
grond is aan te bevelen op een’ bodem, waar de klaverkanker
heerschte, opdat de op stelen geplaatste paddestoeltjes de oppervlakte
niet bereiken. — Daar de zwam ook op stalmest schijnt
voor te komen, kan tijdelijke en plaatselijke vermindering der
stalmest-bemesting en vervanging daarvan door geschikten kunst-
mest aanbeveling verdienen. — Waar de ziekte nog maar op enkele
betrekkelijk kleine plekken van een’ akker voorkomt, daar grave
met de zieke planten met de omgevende aarde zoo diep mogelijk
uit, om de sklerotiën, ook die afgevallen zijn, te verwijderen en
werpe alles in diepe kuilen met ongebluschte kalk, om de sklerotiën
te dooden.
IV. ZIEKTEN VAN HANDELSGEWASSEN.
I. K o o lz a a d .
a. De sklerotienziekte van het koolzaad, (Sclerotinia Libertiana
Fuckel).
Kenteekenen. Men vindt de zieke planten tusschen de gezonde
in. De aangetaste planten worden
vroegtijdig geel; de vrucht wordt
rijp, vóór zij geheel is volgroeid.
De stengels worden van beneden
af lichtgeel- of witachtig van kleur ;
het bastgedeelte verdwijnt op de
aangetaste plaatsen, en de opperhuid
komt tamelijk wel los op het hont-
gedeelte te liggen. Waar de opperhuid
gebarsten of gescheurd is en
losgelaten heeft, daar ligt zelfs het
houtgedeelte geheel bloot. — Snijdt
men den zieken stengel midden
door, dan vindt men op verscheiden
plaatsen in het merg, vooral
in het onderste gedeelte, zwarte
sklerotiën, die 4—15 rnM. lang zijn,
veelal smal, maar enkele malen
zóó dik, dat zij bijkans de geheele
ruimte binnen den houtring des
stengels aanvullen. — De zieke
planten sterven vóór haren tijd en
leveren of geen’ opbrengst of door
de te vroege rijpte der hau wen
vallen de zaden vóór den oogst uit.
Fig. 37. Ontwikkeling van Sclerotinia
Libertiana uit het Sklerotium.
A = een kiemend sklerotium
met vier apothecien in wording.
B = een sklerotium met een volledig
uitgegroeid apothecium, natuurl.
grootte. C = doorsnede door
den rand van een rijp apothecium,
bestaande uit ineengevlochten draden
(i) , naar buiten overgaande in
afzonderlijke cellen (a); h =■ een
stuk van de schijf, waarin men de
sporenblazen (asci) en de daar tusschen
gelegen paraphysen ziet. (150
maal vergr.). D = eene sporenhlaas
met rijpe sporen (300 maal vergr.).
Oorzaak. De oorzaak dezer ziekte is eene zeer algemeen verbreide
_______