
w
dezelfde ziekteverschijnselen in ’t leven roepen, behoef ik over de
geringe verschillen tusschen deze beide soorten niet nader uit te
weiden. — Het begin van den steenbrand der tarwe moet men reeds
G
bij hetzaaizaad zoeken. Men
vindt namelijk de sporen
van eene der bovengenoemde
twee zwammen,
voor het bloote oog on-
zichtbaar, aan tarwekorrels,
en wel hoofdzakelijk in de
groeve en aan den bebaar-
den top van de korrels.
Worden nu zulke besmette
tarwekorrels tegelijk met
andere nitgezaaid, dan gaan
de sporen kiemen, al naar
den vochtigheidsgraad en
de temperatuur van den
grond, na twee tot zes
dagen. De kiemende spore
geeft het aanzijn aan eene
kiembuis, die betrekkelijk
kort blijft en promycelium
(pr) genoemd wordt. Aan
den top van dit promycelium
vormt zicb een krans van
eenigszins gekromde, draad-
vormige aanhangselen, die
men kranslichaampjes (kr)
noemt, van welke sommige
door overdwarse ver-
Fig. 20. Steenbrand of Stinkbrand der tarwe.
Rechts: eene aangetaste aar, — links boven:
twee sporen van Tilletia laevis; — links beneden:
eene spore van Tilletia Tritici, die
een promycelium (pr) heeft gevormd, en
daarop kranslichaampjes {kr) met sporidien (s)
'^voiu.vvaioc vciindingen
met elkaar samenhangen. Aan deze kranslichaampjes
vormen zieh hier en daar zijdelingscbe myceliumdraden, die aan
hun’ top tot eene nieuwe spore opzwellen. Men noemt deze laatsten
sporidün (s). Elke brandspore vormt op deze manier verscheiden sporidien.
Deze zijn licht. Als ze door den wind meegevoerd worden,
is er veel kans, dat sommige ervan op jonge graanplanten terecht
komen; alleen op kiemende plantjes of op zulke, die het tijdperk
der kieming pas voorbij zijn, kunnen zij tot verdere ontwikkeling^
geraken. Hier geeft iedere sporidie het aanzijn aan eene kiembuis,.
die de opperhuid van het blad, waarop de sporidie neerviel,
doorboort, en voortwoekert tot de binnen de bladscheeden verscholen
halm bereikt is. De kiembuis groeit nu langzamerhand tot een
mycelium uit, ’t welk zich meer en meer ontwikkelt, naarmate de
plant groeit en met deze in de hoogte wast. De zwam vestigt zicb
eindelijk in de korrels, terwijl deze bezig zijn te ontstaan, en
vormt daar, nadat zij den inhoud der korrels geheel heeft vernield,.
nieuwe brandsporen. — Bij het dorschen worden de brandkorrel»
voor een deel stukgeslagen ; en het daarin vervatte zwarte poeder
(de sporen) wordt daarbij over de gezonde korrels verspreid. Later
vallen ze er wel voor een deel weer af; maar vele sporen blijven
in de groeve der korrels en aan haren behaarden top kleven.
Worden nu zoodanige tarwekorrels voor den zaai gebruikt, dan
brengen zij de ziekte een volgend jaar weer op de tarweakkers over.
De kiemdraden van de brandzwam kunnen alleen in de jonge kiem
indringen; in reeds iets onder geworden plantjes is zulks onmogelijk.
Bestrijding. Deze komt hier op neer, dat men de tarwe vóór
’t uitzaaien behandelt met eene stof, die de brandsporen, welke-
aan de korrels mochten kleven, doodt, maar niet tevens het kiemvermogen
der korrels wegneemt. Het voorschrift van Kühn is dit.
Men maakt eene halfprocentige oplossing van kopervitriool, door
1/2 Kilogr. kopervitriool in een zakje te doen en het te hangen
boven in een ton met 100 Liter water; na eenige uren is al het
koperzout opgelost. Men plaatst in deze oplossing een’ mand en
schudt daarin bet zaaizaad langzamerhand, onder voortdurend om-
roeren; terwijl men zorgt dat de vloeistof ruim 1 dM. boven dekorreis
blijft staan. Korrels, die niet zinken, worden afgeschept en
vernietigd. Na 12 uren wordt de mand uit de vloeistof geliebt; zij
wordt, om uit te druipen, geplaatst op een paar latten, die men
over de ton met koper.vitriool heeft gelegd. Vervolgens worden de