
!
Y
bovenrand komen te staan even beneden de hoogte, waarop zich
de gangen van het dier bevinden; de bloempotten worden aldus
tot vangknilen: de insekten vallen erin en komen er niet weer
nit. — Wanneer men tegen ’t begin van den winter op terreinen,
waar veenmollen hiüzen, hier en daar hoopjes paardemest neerlegt,
dan kruipen zij daar graag daarin weg, omdat het daar warm is;
men kan ze aldus verzamelen en dooden.
Eme l t en.
Met den naam „emelt", „hamei", „grauwe worm" duidt men aan
de loodkleurig grauwe, pootlooze larven van sommige langpoot-
muggen (Dierk. bl. 142), die in den grond van plantenwortels
leven; zij hebben geen’ duidelijk zichtbaren kop en kleine dorentjes
Fig. 16. De langpootmug (Tipula oleráceo): Boven rechts de vrouwelijke,
boven links de mannelijke vlieg. Daaronder made (»emelt”) en pop. (Nat. gr.).
aan ’t achtereinde van haar lichaam. Men kent een groot aantal
soorten van langpootmuggen, van welke echter de meesten leven
van halfvergane organische zelfstandigheden, en zich dus ophouden
in vermolmd hont, in mest, enz. Het zijn voornamelijk de larven
van drie soorten van langpootmuggen, welke onzen kultuurgewassen
schaden: op zandigen grond leven vooral die van de zwart- en
geel geylekte Tipula maculosa, op samenhangenden kleigrond en in
vruchtbare tuinaarde die van Tipula olerácea, op vochtige weiden
die van T. paludosa. De twee laatstgenoemde soorten gelijken veel
op elkander: zij zijn grijs of grijsbruin met lichtbruinachtige vleugels,
waarvan de voorrand donker is gekleurd.
De hier volgende mededeelingen omtrent de leefwijze hebben
betrekking op de geelgevleUe langpootmug (Tipula maculosa); de
andere soorten hebben in hootdzaken dezelfde leefwijze. De
mnggen vliegen in den zomer, gewoonlijk reeds in ’t begin van
Juni, in groote zwermen op de velden, waar de larven in ’t voorjaar
leefden. Zij leggen hare eieren soms op dezelfde akkers, waar
zij als larven leefden, maar meestal op andere akkers; soms laten
zij zich door den wind over groote uitgestrektheden voortvoeren.
Waar de mnggen neerstrijken, leggen zij ieder maal 2 of 3 langwerpig
ovale, eenigszins sikkelvormig gebogen eieren; en zij
herhalen hetzelfde werk op eene andere plaats, tot 200 á 250 eieren
gelegd zijn. Vooral zulke terreinen, die te voren gras- of weiland
waren, worden door emelten geteisterd; deze vertoonen zich het
eerst in groot aantal onder de stukken zode, die hier en daar op
het terrein zijn achtergebleven; en van deze zoden vandaan verbreiden
zij zich naar de aangrenzende planten, die zij vernielen.
De emelten komen reeds in den zomer uit het ei; zij vreten in den
nazomer en den herfst plantenwortels en zetten in ’t volgende
voorjaar hunne vreterij voort. Zij voeden zich het liefst met de
wortels van gras- en graanplanten, maar vernielen ook die van
klaver, koolzaad en meer andere gewassen, ook van gewassen van
den bloemen- en groentetnin. Al naar omstandigbeden, vooral ook
naar de soort der gewassen, worden zij vooral in den herfst of voornamelijk
in ’t voorjaar schadelijk. Maar verreweg het meest toch hoort
men van hen in ’t voorjaar. Jonge graanplanten, die ze aantasten,
worden gewoonlijk door hen te gronde gebracht, ondere graanplanten
doorgaans niet; en daar hunne vreterij doorgaans in ’t voorjaar
het hevigst is , schaden zij meestal aan zomergranen meer dan aan
Uv..-
inir;
i