
Lm n 'gw-fTii.'--:j*-
■ÍJ Ú
i>,m ^
;i
J
wintergranen. Daar zij zich ook kunnen voeden met wortels, die
in den grond zijn achtergebleven, kunnen zij ook tijdelijk onschadelijk
wezen. — De emelten vreten niet uitsluitend onder den
grond; ’s avonds en bij donker, vochtig weer ook over dag,
verlaten zij den bodem en vreten zij gedeelten van de eerste bladeren
van zeer jonge graanplanten af; maar toch heeft de aldus teweeg-
gebrachte schade niet veel te beteekenen. Dikwijls komen de jonge
graanplantjes reeds met afgevreten bladspitsen boven den grond;
dan hebben de emelten dit kwaad reeds vóór ’t opkomen der
planten verricht. — In Mei of ’t begin van Juni gaan de emelten
tot verpopping over; zij kruipen dan dichter naar de bodemoppervlakte
en veränderen daar in eene bruine pop. Na eene rust van
14—17 dagen kruipt deze pop naar boven, tot zij halverwege uit
den grond steekt; dan komt de mug er uit te voorschijn.
Natuurlijke vijanden: mol, spitsmuizen, kwikstaarten, hop , kraaien,
meeuwen.
Middelen. In tuinen kan men de emelten op plaatsen, waar zij
veel schade doen, laten opzoeken; vooral op regenachtige dagen,
wanneer zij boven den grond komen. — Inspniting van benzine in
den grond met behulp van den „pal injecteur” (bl. 24) doet de emelten
sterven, meestal nadat zij uit den grond zijn gekropen; daar de
vreterij door de dieren meestal pleksgewijze geschiedt, zoo laat zich
de benzine-inspniting ook op graanland wel toepassen. — Heeft zich
de schade over eene zeer groote uitgestrektheid uitgebreid, dan is
het goed, in April de akkers te laten rollen, om aldus zooveel
mogelijk emelten te dooden. — Ten tijde dat de langpootmuggen in
scharen over de akkers rondvliegen (Jiini), kan men gemakkelijk
duizenden exemplaren met een vlindernet vangen.
Aar dr upse n (Agrotis)
(Dierk. bl. 136, 137). Aan de wortels van wintergraan, alsmede
aan de onderaardsche deelen van vele andere gewassen, die in den
nazomer op ’t land staan (kool, andijvie, knollen en rapen, aard-'
appelen), ook aan de wortels van vele gewassen van den bloementuin,
41
en zelfs aan de wortels van de jonge dennen der kweekbedden,
vreten eenige soorten van groote, dikke, gladde rupsen, aan
welke men wegens het feit, dat zij gewoonlijk over dag zich in
den grond ophouden, den naam van „aardrupsen” geeft. Bij nacht,
en ook soms over dag, maar dan bij donker weer, vreten zij boven
den grond de jonge graanplanten af. Ik wil bier slechts de meest
algemeen voorkomende soort van aardrupsen (Agrotis segetum W. V.)
behandelen; het is niet noodig hier ook andere soorten te vermelden,
daar zij toch alien ongeveer dezelfde leefwijze hebben.
Fig. 17. De aardrups Agrotis segetum, in hare verschillende gedaanteverwisselingstoestanden.
(Nat. gr.).
Bovendien is het hoogst moeilijk, de verschillende soorten in den
riipstoestand van elkaar te onderscheiden.
De aardrups van de soort Agrotis segetum dan wordt 50 mM.
lang; zij is aardkleurig grijs, eenigszins groenachtig ptint. Kop
en borststuk zijn iets donkerder dan de rest yan ’t lichaam. De
huid is doorschijnend en schitterend. Eene eigenschap, die alle
aardrupsen gemeen hebben, is deze, dat zij nit den grond gehaald,
Tih
■f '■ A: Í '
I
5. I "
, - i .