
I
voort tot aan den wortelhals. Daar overwintert zij, zonder dat men
het bewoonde plantje iets kan aanzien. Is de tijd der winterrust
voorbij, dan groeien de niet aangetaste halmen op de gewone wijze
op, en overschaduwen de aangetaste, welke kort blijven, maar
meer in de dikte zich ontwikkelen, zoodat zij aan de basis eenigszins
opgeblazen zijn (fig. 31), en ook de bladeren iets breeder
Avorden, dan in gewone gevallen geschiedt. Toch moet eindelijk de
aldus aangetaste halm te gronde gaan, daar de normaal opgegroeide
halmen haar van lucht en licht berooven. Intusschen is de larve
volwassen; zij verpopt en levert in Mei het volledige insekt op.
Als middelen tegen dit gevaarlijke diertje worden de volgende
aangeraden.
1®. Men zaaie de zomergranen zoo vroeg mogelijk, en wel op
goed toebereide en bemeste gronden. Vroeg zaaien is wenschelijk,
opdat de granen reeds zoo ver mogelijk ontwikkeld zijn, wanneer
de halmvliegen voor den dag komen om eieren te leggen.
2®. Men vermijde zooveel mogelijk de zwakke verscheidenheden
der tarwe, en kweeke de meer sterke soorten.
3". Men zaaie — althans in streken, die veel hebben te lijden —
geene zomertarwe, die dan toch bijkans geheel mislukt, en ook
zoo min mogelijk wintertarwe.
De f r i t v l i e g (Chlorops of Oscinis frit)
is nauw aan de voorgaande soort verwant, maar geheel zwart^
metaalkleurig schitterend, 2—3 mM. lang (fig. 32, C). De pootloozc
larve is geelachtig, 3 à 4 mM. lang, naar voren toe smaller wordend.
Van de fritvlieg komen gewoonlijk drie generatièn per jaar voor.
1. De larven der eerste generatie bevinden zich in Mei in het benedenste
gedeelte van den halm van zomergraan, vooral van haver en
gerst (fig. 32, D). De halmbasis der aangetaste planten wordt dikker
dan in normale omstandigbeden ’t geval is; halm en bladeren
groeien slechts langzaam en in ’t Igatst in ’t geheel niet meer; de
jladeren worden eerst aan hun uiteinde, later soms geheel en al,
geel- of roodachtig. Alnaarinate er enkele of vele (soms wel 10)
larven in de basis der aangetaste planten zich ophouden,, zijn de Fig. 32. De fritvlieg (Chlorops frit): A = larve, B = pop, C — v^wassen
ieg , D = Eene zieke gTuanplant, zooals zij in ’t voorjaar \Tieg ^ _ eruit ziet; aan
t benedeneinde ziet men (nat. gr.) larven en poppen.