
aan of vlak bij de bodemoppervlakte komen. Zoo zaaie men ook
niet in verscb bemesten grond, daar de mest in streken, waar
brand voorkomt, allicbt brandig stroo bevat.
Gelden deze waarscbuwingen in ’t algemeen tegen alle soorten
van brand, bij den haverbrand zij nog opgemerkt, dat bij (zie
bl. 58) ook op verschillende grassen voorkomt, en dat bet
dus noodig is, hierop te letten en brandige grasplanten uit te
steken en te vernietigen.
C. Stuifbrand van de gerst en de tarwe (Ustilagosoorten).
Kenteekenen. De geheele aar vertoont in plaats van de bloemdeelen
, zwarte, eerst aaneenklevende, later verstuivende stofmassa’s ,
uit welke de slappe, geel geworden kafnaalden, dun en heen en
weer gebogen, uitsteken. Ten tijde van het eerste verscbijnen van
den brand vindt men soms nog wel aren, die slechts gedeeltelijk
vernietigd zijn. Aan de basis der aar vindt men dan reeds kleine,
zwarte kluitjes in de oksels van kleine, draadvorrnige kafjes; iets
hooger naar boven wordt het zwarte brandpoeder nog door de
overblijfselen van kafjes bij elkaar gehouden; en aan den top der
aar vindt men groene kafjes zonder de zwarte, poederachtigemassa’s,
maar toch zonder tot ontwikkeling gerakende korrels. Langzamerhand
stuiven de zwarte sporenmassa’s weg, zoodat er op den duur
niets anders dan de aarspil overblijft.
Oorzaak. Stuifbrand in gerst en tarwe ontstaan door brandzwammen,
welke men vroeger meende, met die van de haver in eene
soort te moeten vereenigen, die Tulasne Ustilago Carbo noemde.
Terwijl nog thans sommige plantenziektenkundigen de meening
blijven huldigen dat alle soorten van stuifbrand bij haver, tarwe
en gerst door eene en dezelfde brandzwam worden in ’t leven geroepen,
welke in hare eigenschappen al naar de voedsterplant slechts
eenigszins varieert, onderscheiden anderen naast den haverbrand
Ustilago Avenae) nog drie soorten van stuifbrand: eene {Ustilago
Tritici Jensen) op tarwe, en twee soorten {naakte gerstebrand =
U. nuda Hordei Jensen en bedekte gerstebrand = U. tecta Hordei)
op gerst. Dit is zeker dat stuifbrand van haver niet op tarwe en
gerst overgaat, die van tarwe niet op haver en gerst, die van gerst
niet op haver en tarwe. Ook de sporen en hare ontkieming zijn bij
Fig. 22. Naakte gerstebrand (Ustilago
nuda Hordei).
1 = aangetaste aar; 2 = aarspil,
die na het wegstuiven der sporen alleen
overblijft; 3 = kiemende spore. (Het
promycelium is vertakt en draagt geene
sporidiën.)
Fig. 23. Bedekte gerstebrand {Ustilago
tecta Hordei).
1 en 3 = aangetaste aren; 2 =
kiemende spore met een promycelium,
dat spoi’idien vormt.
de verschillende soorten van stuifbrand ongelijk. Die van den tarwe-
brand {U. Tritici, fig.24) kiemen niet gemakkelijk;soms vormen zij een
promycelium, waaraan sporidiën ontstaan; maar soms blijft de
■■f'Vi *