
korrels in eene dunne laag uitgespreid om te drogen, en den volgenden
dag gezaaid. — Het Vitriolen van tarwe wordt in Groningen,
en ook elders, zoo gedaan, dat op 1 H.L. tarwe '/^ K.G.
kopervitriool wordt genomen. Men lost die stof op in ongeveer
S'/j Liter water en maakt het graan, door overgieting met de oplossing
en een daarop volgend herhaald omscheppen, even vochtig.
Deze methode is eenvoudig, en misschien even doeltrefíend als die
van Kühn. Ze eischt veel minder tijd, en de geyitrioolde tarwe
is veel spoediger geschikt om gezaaid te worden. In de praktijk
voldoet deze methode zeer goed. — Het kan zijn dat men niettegen-
staande de toepassing der bovenbeschreven methode toch nog in
meerdere of mindere mate op zijne tarweakkers last van steenbrand
bhjft houden. Dat komt doordat steenbrand ook op verschillende
grassen (kw e ek= T riticum repens, Aira caespitosa. dmvik = Bromus
secalinus, kruipertje = Hordeum murinum, sommige beemdgrassen,
zooals Poa pratensis) voorkomt. Men doet goed, deze grassen zooveel
mogelijk uit te roeien.
h. Stuifbrand der haver {Ustilago Avenae Jensen).
Kenteekenen. Bij alle gekweekte varieteiten van haver en bij de
wilde haversoorten, maar ook bij tarwe en bij alle soorten van
^^ygras, komt deze kwaal voor. De kafjes en de bloemdeelen van
alle of althans van verreweg de meeste bloemen eener pluim zijn
dan vervangen door een zwart, gemakkelijk verstuivend poeder.
Soms vertoont zich de ziekte zoo erg, dat slechts de hoofdas en de
bijassen der pluim inet enkele der kafjes overblijven. Reeds vóór
de pluim uit de bovenste bladscheede te voorschijn komt, is gewoonlijk
de kwaal te herkennen, omdat zij als eene zwarte massa
door deze bladscheede been schemert. Bij stevig ontwikkelde planten
kan het voorkomen, dat het onderste van de pluim brandig is,
terwijl het bovenste gedeelte normale bloesems en korrels voortbrengt!
Oorzaak. De sporen van de brandzwam kleven aan de geoogste
gezonde korrels, daar deze er door bestoven worden. Bij uitzaaiing
kiemen de sporen, en leveren een uit verscheiden cellen bestaand
promycelium (fig. 21,2), waaraan zich sporidiën vormen. Deze worden
door den wind heinde en ver verspreid. In voldoend vochtige omgeving
kiemen zij ; maar de kiem-
draad kan alleen in zeer jonge
kiemplanten zich vestigen. Met
de plant groeit het mycelium
langzamerhand in de hoogte.
Wanneer de bloesems ontstaan,
is ook het zwam mycelium
reeds zoover uitgegroeid; en
alle deelen der bloem worden
met het jonge vruchtbeginsel
vernield. Tusschen de draad-
vormige overschotten van den
aanleg der bloesems vormt het
aanvankelijk witte, wollige
mycelium aan zijne buitenste
vertakkingen de zwarte brandsporen,
die langzamerhand
rijpen, droog .worden en dan
met den wind verstuiven, terwijl
andere takken nieuwe sporen
vormen; vandaar dat het
verstuiven langen tijd duurt.
Om stuifbrand in de haver
te bestrijden heeft men twee
methoden: 1®. de behandeling
met kopervitriool volgens de
methode van Kühn (vgl. bij
steenbrand, bl. 57) of nog
beter volgens de door Dreisch
gewijzigde methode van Kühn,
2°. de warmwatermethode van
Jensen. — De door Dreisch
Fig. 21. Stuifbrand van de haver (C/sti-.
lago Avenae). 1 = aangetaste pluim;
2 = eene kiemende spore, die het aanzijn
heeft gegeven aan een promycelium,
dat tusschenschotten vertoont, dus uit verschillende
cellen bestaat. Op de plaats,
waar de tusschenschotten zich bevinden,
zijn sporidien gevormd.
gewijzigde methode van Kühn komt hierop neer. Men handelt eerst