
verschijnt het kevertje. Wanneer de CeutorhynchusgaWen slechts in
gering aantal voorkomen, doen zij den planten slechts weinig
schade; maar wanneer er 1 0 tot 1 2
aan eene enkele plant zitten, dan
groeit de wortel krom en blijft kort,
zoo dat ook de groei der bovenaardsche
deelen er zeer onder lijdt. — Ceutom
rhynchusgallen komen ook voor aan
koolsoorten en aan koolrapen en
knollen, aan de laatsten soms in zoo
grooten getale, dat de knol in ’t geheel
niet tot ontwikkeling komt, en
Fig. 41. De snuitkever Ceuto- ook de bovenaardsche deelen klein
rhi/nclnis sulcicolUs. Rovenaan: de
kleine kever en zijne larve, nat. J
gi'. lin k s : de kever, van boven en
Van terzijde gezien; beide figuren jj oppervlakte der koo!zaadsterk,
maar niet even sterk, ver- , / ■, n < i i i
groot. Rechts: de larve, insgelijks wortels (ook van de wortcls van koolsterk
vergroot. soorten en van koolrapen en knollen)
ziet men dikwijls gangen, enkele malen gepaard gaande met eenigszins
onregelmatige, ^geringe opzwellingen der omgevende deelen,
welke gangen aanleiding geven tot het klein blijven zoowel van de
bovenaardsche als van de onderaardsche organen der plant: In deze
gangen vindt men witte larven, die pootloos zijn en zonder duidelijk
zichtbaren kop, en die in den volwassen staat 9 mM. lengte bereiken.
Deze larven zijn de maden van
de k o o l v l i e g (Anthomyia Brassicae),
•eene aschgranwe, ongeveer 6 mM. lange vlieg; de vleugels zijn aan
den wortel eenigszins geelachtig, bij ’t mannetje zwak rookkleurig,
bij ’t wijfje glashelder (fig. 43; Dierk. hi. 143).
De vrouwelijke vlieg legt hare eieren in grooten getale aan
den onderaardschen stengel der kool- of koolzaadplanten, en wel
zoo diep mogelijk onder de oppervlakte van den grond. Tien
•dagen nadat de eieren gelegd zijn, kruipt de larve nit het ei.
Deze is rolrond, glad en geelwit. Het laatste lid eindigt stomp en
scheef. De lengte bedraagt 9 rnM. De larve nu boort zich in het
onderaardsche stengeldeel of in den knol in , en*graaft gangen dicht
onder de oppervlakte daarvan. Dientengevolge zwellen de aangetaste
deelen enkele malen, maar lang niet altijd, eenigszins op. De door
vele maden aangetaste jonge planten verraden eerst door de matte
Fig. 42. De koolvlieg {Anthomijia Brassicae): a — gezonde, b = aangetaste
bloeinkoolplant, c = bdnedengedeelte van den stengel en wortel van eene
koolplant, nat. gr. Uit de door de larven gevreten gaten komt hier en daar
€ene larve te voorschijn; d = eene vergroote larve (made).
loodkleur harer bladeren, en later ook door het verwelken van deze, de
aanwezigheid van de la,rven. De aangetaste koolzaad- of koolplanten,
knollen of raapknollen groeien niet veel, en de larven doen, als
zij in groot aantal in eene plant aanwezig zijn, deze te gronde
gaan. Maar al te vaak worden op deze wijze gansche koolvelden
cn koolzaadakkers vernield. Reeds in ’t vroege voorjaar komen de
Landbouwbibl.: r i t z , b o s , Ziekten en beschad. d f kultuurgew. II. 7
_______ ___