
den miskroskoop, de myceliumdraden van de woekerzwam zich
uitstrekken tusschen de cellen, waaruit
het blad bestaat. Uit dit mycelium nu
entspringen draden, die in de richting
naar de bladoppervlakte toe groeien,
weldra de cellen, waaruit de bladop-
perhuid bestaat, uit elkaar doen wijken
en aldus naar buiten treden. Vervolgens
zweit zoo’n naar buiten getreden zwam-
p. .o ^ ^ÿi^en top op;,.het opgezwollen
rig. 13. Doorsnede van eene o-odeelfp «nnorf a ^ i
roestvlek op een blad van een ö^cieeite ^.noert zicb door een tusschengraangewas.
Men ziet het myce- sch o t a f en vormt a ld u s eene „spore” rfiff
hum vanderoestzwam, dekorte 13j Mee^tol hpa+oo+ A/vrxiv, -j. A draden met de sporen aan den Destaat ZOO n spore Uit eene
top, van welke de meesten één- en k e le c e l; SOms sp litst zich deze c e l
S d ^ ^ ^ a ^ d T lieT J tT w ee ■ '" J “ verschillende cellen; en
cellen zijn samengesteld. Eene eene spore ,gewoonlijk één-
X a ït.X “ ''â r„ T d " et,Y ' «f meercellig. Bij de
van het aangetaste blad, die ^^®®rzwammen vormen zich twee soorten
uiteengeweken zijn. van sporen : ééncellige en tweecellige,
. ^ m®“ dikwijls bij elkaar in één
roesthoopje aantreft; maar daarover later. - Bij andere zwammen
vormt iedere naar buiten tredende draad achtereenvolgens verscheiden
sporen Er ontstaat eene insnoering
op een’ geringen afstand van
den top des draads; het gedeelte
boven de insnoering wordt aldus
afgezonderd en vormt eene eerste
spore. Nadat de draad weer langer
is geworden, ontstaat eene tweSie
insnoering onder de eerste; vervol-
Fig. 14. Oïdium Tuekeri (Meel- derde, enz. Iedere spore
dauwyan den Wijnstok). Mycelium, kan dadelijk nadat zij zich heeft
waaruit sporenvormende vruchtdra- j • i i i neeit
den oprijzen. s-fgesnoerd, Zich loslaten en neervallen
TTüvc L-n J wegwaaien; maar soms bliiven de
verschillende sporen een’ tijd lang aan elkaar bevestigd en vormen
zij dus ketens of snoeren. Sporen, die zich op de bovenbeschre-
vene wijze, soms verscheiden na elkaar op den top van den
zelfden draad, vormen, heeten conidi'én.
In fig. 14 vindt men afgebeeld myceliumdraden van eene zwam,
die de oorzaak is van eene kwaadaardige ziekte van den wijnstok,
nauw verwant aan den „meeldauw^^ onzer granen en aan het „void-
onzer rozen. De zwam doet zich voor als een donzig, witachtig
bekleedsel, dat blijkt te bestaan uit mycelium, waarvan de draden
aan de oppervlakte liggen, en dat slechts met enkele draden in
het weefsel van ’t blad in dringt ; uit dit mycelium ontspringen
draden, die loodrecht staan op de bladoppervlakte, en die aan
hunnen top sporen vormen. —
De uit het gewone mycelium uittredende draden, welke sporen
afzonderen, kunnen ook, alvorens dit te doen, zieh vertakken;
terwijl dan aan den top van elken tak ééne spore of vele sporen
worden gevormd. ’t Laatste is o. a. het geval bij Pénicillium
glaucum: de schimmel, die op oud brood, vruchten, leer en andere
organische stoffen een grijsgroen, donzig overtrek'sel kan vormen
(Vgl. fig. . 7). -
In al de tot dnsver vermelde gevallen vormen zich de sporen
aan ’t einde van alleen staande draden. (Figg. 7, 8, 13 en 14). Men
noemt zulke draden „vruchtdradeW' of hyphenU Maar er kunnen
ook verscheiden vruchtdraden zich vereenigen, met elkander vergroeien,
tot een’ samengestelden vruchtdrageV^ of een zoogenoemd
„vruchtlichaam^' Dergelijke vruchtlichamen zijn bijv. de gewone
paddestoelen.
Van den gewonen, eetbaren paddestoel (Agaricus campestris, fig.
9) leeft het mycelium, dat uit tallooze draden bestaat, in humus-
bevattenden grond. Zoolang de vruchtlichamen zich niet vormen,
merkt men van deze zwam niets. Maar zoodra de tijd voor het
ontstaan der vruchtlichamen aangebroken is, rijzen honderden
zich door elkaar slingerende vruchtdraden uit het mycelium op,
die te zamen een vruchtlichaam vormen, dat er uitziet als een
steel met een’ hoed erop. Aan de onderzijde van den „boed”
vindt men talrijke dunne plaatjes, die straalsgewijs van den steel
Landbouwbibliotheek: Plantenziekten. 4