
H e t b i e t e n a a l t j e (Heterodera Schachtii)
is de oorzaak van de zoogenoemde „bietenmoeheid” („Rübenmüdigkeit”)
van den grond; maar hetzelfde wormpje kan ook nog in
de wortels van vele andere planten dan bieten leven, o. a. in die
van koolsoorten, koolzaad, erwten en haver, ook in die van
verschillende wilde gewassen, onder welke ik slechts de melde-
planten noem.
Het bietenaaltje onderscheidt zich met andere soorten van het
geslacht Heterodera van de overige aaltjes vooral door het feit,
dat alleen de larven en de mannelijke aaltjes palingvormig zijn,
terwijl de volwassen wijfjes opgezwollen zijn en een’ citroen-, bol-
of peervorm hebben. (Zie fig. 25 en de verklaring).
Het wijfje van het bietenaaltje dan is citroenvormig en 1
mM. lang; men vindt het buiten aan de fijne worteltakjes vast-
zittend. Het bevat gemiddeld 350 eieren, van welke er weliswaar
soms enkele naar buiten treden, te gelijk met eene geleiachtige
zelfstandigheid, die als een zak aan ’t achtereind van ’t lichaam
blijft kleven; maar bijkans alle eieren ontwikkelen zich binnen het
lichaam van het wijfje tot larven. Ten slotte wordt het gansche
lichaam der intusschen gestorven moeder a. h. w. tot niets meer
dan een zak, die de palingvormige larven omhult. Intusschen
beginnen deze naar buiten te sluipen; iedere larve zoekt een’
wortel op van ongeveer 1 mM. dikte, en boort zich daarin in.
Daar leeft zij parasitisch en veroorzaakt alzoo de ziekte der plaht,
waarin zij zich vestigt, over welke ziek|e hieronder nader zal
worden gesproken. Spoedig stroopt de larve de oude huid af, en
het dier zweit aan tot een lichaam van plompen vorm, dat zich
niet meer binnen den wortel beweegt en later door zijnen groei de
opperhuid van den wortel naar buiten buigt. Spoedig vertoont zich nu
verschil tusschen mannetjes en wijfjes. Bij de dikke, beweginglooze
larven, die in mannetjes veränderen, houdt voor een tijdje de voedsel-
opneming op; de inwendige lichaamsdeelen trekken zich van de huid
af, nadat zich eene dunne nieuwe hnid heeit gevormd. Langzamerhand
neemt nu het aldus ontstane, door de oude huid als door een’
zak omsloten, diertje den vorm van een’ langen, palingvormigen
worm aan; dat wordt het volwassen mannetje. In het tijdperk,
dat in fig. 25, 8 is afgebeeld, ligt het dier nog onder de opperhuid
van den wortel; de mannelijke worm echter boort zich dan spoedig
door de larvehuid en door de opperhuid van den wortel heen
naar buiten en komt aldus in den grond, waar hij een buiten
aan den wortel gezeten wijfje opzoekt en bevrucht. — De ontwikkeling
van het vrouwelijke aaltje komt in hoofdzaken neer op
sterken groei. De aanvankelijk fleschvormige, onbewegelijke larve,
waarin nog geen geslacht kan worden onderscheiden (fig. 25, 5),
groeit in de lengte en vooral in de dikte, terwijl de geslachtsorganen
zich sterk ontwikkelen. Terwijl het dier langzamerhand uit het stadium
van fig. 5 in dat van fig. 9 overgaat en eindelijk zich verändert in
den volwassen worm (fig. 10), barst de opperhuid van het planten-
worteltje, en het aaltje treedt uit de plantenweefsels naar buiten ,
maar blijft buiten aan den wortel zitten. De geheele ontwikkeling
van ei tot volwassen dier verloopt in 4 a 5 weken; en er kunnen
6 tot 7 generaties per jaar elkaar op volgen; de vermeerdering is
dus buitengewoon sterk; en waar zich de kwaal, door het bietenaaltje
aan een kultuurgewas teweeggebracht, eenmaal gevestigd
heeft, neemt deze al spoedig eene groote uitbreiding. —
Ik ga thaus over tot de bespreking van de ziekteverschijnselen,
door Heterodera Schachtii teweeg gebracht bij bieten en bij haver:
dat zijn die kultuurgewassen, welke e r ’t meest van te lijden hebben.
De hietenmoeheid van den grond. Tegen ’t einde van Juli vindt
men op het land, waar tot dusver de suikerbieten zich normaal
ontwikkelden, plekken, waar de planten lichter gekleurd zijn. De
bladeren zijfi slap; vooral de buitenste bladeren worden geelachtig,
gevlekt en sterven. Later kunnen ook de binnenste bladeren sterven;
het boveneinde der bieten zelven wordt dan zwart, en langzamerhand
gaat de geheele biet in rotting over. Wanneer de ziekte
minder hevig is, herstellen zich de bieten tegen den herfst eenigszins,
en vormen zij nieuwe bladeren „in ’t hart” ; maar de bieten
blijven klein en de opbrengst is in ieder geval gering; zij bedraagt
soms niet meer dan ^3 gewonen oogst, terwijl ook het
pF«-J
..AM.