
hoopjes, die uitsluitend uit zwarte, dikwandige wintersporen
bestaan.
Deze wintersporen ontkiemen in ’t zelfde jaar niet; zij overwin-
teren op de gestorven bladeren, halmen, enz. In ’t volgende voorjaar
ontkiemen zij, en brengen dan uiterst kleine knopjes (sporidiën)
tot ontwikkeling, die weldra in groote massa’s vrij raken. Deze
sporidiën ontkiemen in vochtige omgeving ; de
zwamdraad echter, welke eruit te voorschijn
komt, kan nu gewoonlijk niet in een blad of halm
eener graan- of grasplant zich verder ontwikkelen
; tot verdere ontwikkeling is zij eerst in
staat, wanneer zoo’n sporidie op eene bepaalde,
geheel andere plantensoort terecht .komt. Daar
ontwikkelt zich dan de zwam en doet zij eene
wratachtige opzwelling ontstaan, die weldra zich
opent en aldus eene „bekervrucht” of Aecidium
vormt, die met tallooze oranjeroode „bekerspo-
ren” (Aecidiosporen) gevuld is, welke weldra
^ worden uitgestooten en door den wind heinde
en ver worden bewogen. Deze „bekersporen” nu
moeten, om eene nieuwe zwam tot ontwikkeling
te kunnen brengen, weer op een vochtig blad,
eene vochtige bladscheede of een’ halm eener
graanplant of grassoort terecht komen. Dáár
vormen zij de bekende, boven besproken
roestvlekken, die eerst alleen zomersporen
opleveren, terwijl later roestvlekken ontstaan,
in welke zich wintersporen vormen.
Terwijl nu de genoemde drie Puccinia-
soorten allen op granen en grassen voorkomen,
vormen zich de bekervruchten van deze drie
Fig. 29. Roest (Aecidium)
op Berberis (p).
Natunrl. e:i'ootte.
soorten op zeer verschillende planten.
Puccina graminis leeft als roest op tarwe, rogge, gerst en haver,
ook op kweekgras (Triticum repens) en op andere wilde grassen;
als bekervrucht op de niet slechts als sierplant, maar ook om zijne
zure bessen geteelde .Berberis] alsmede op de nauwverwante sier-
heester Mahonia aquifolia.
Puccinia Rubigo vera leeft als roest op tarwe, rogge, gerst en
haver, alsmede op verscheiden grassoorten; als bekervrucht op verschillende
soorten uit de familie der Ruwbladigen (Asperifoliaceeen),
zooals akkerkromhals (Lycopsis arvensis), Borago, Anchusa, enz. ^).
Puccinia coronata vindt men als roest op haver en op sommige
grassen; als bekervrucht op vuilboom (Rhamnus frángula) en op
als sierplanten gekweekte buitenlandsche soorten van Rhamnus. —
Toen men nu eenmaal wist dat de roestzwammen toestanden door-
loopen, die zich op andere planten dan granen en grassen ontwikkelen
, dacht men dat men de roest der granen voor goed zou kunnen
vernietigen, als het maar gelukte, die andere planten te verdelgen,
welke men had leéren kennen als de draagsters van de bekervruchten
van de roest. Uit dat oogpunt scheen het dan ook zeer juist gezien,
dat de Regeeringen van verschillende Staten het aankweeken van
Berberis of geheel en al verboden òf althans aan zeer beperkende
bepalingen onderwierpen. Maar men bereikte door dergelijke wette-
lijke bepalingen volstrekt niet hetgeen men zich had voorgesteld.
Het is namelijk zeer de vraag, of de roest zich altijd als bekervrucht
op eene andere plant moet ontwikkelen, vóór zij zich op granen of
grassen kan vestigen. Althans voor ééne roestsoort heeft m'en aan-
getoond, dat dit niet noodig is : het mycelium (zwamweefsel) van
Puccinia Rubigo vera (P. dispersa, zie de noot) kan in de winter-
graanplanten zelven overwinteren, en aldus — zonder voorafgaande
verhuizing naar Ruwbladige planten — in het volgende voorjaar
aanleiding geven tot het ontstaan van roest. Er zijn vele feiten,
die er voor pleiten om aan te nemen, dat ook andere roestsoorten
aldus op granen of grassen kunnen overwinteren.
Bestrijding. Men verbrande zooveel mogelijk alle stroohalmen
%----
b Eriksson en Henning onderscheiden in plaats van Puccinia Rubigo vera
of stiproest, twee verschillende roestsoorten, welke zij Puccinia glumarum of
gele roest en P. dispersa of bruine roest noemen, terwijl zij aan P. graminis
den naam zwarte roest geven, P. dispersa leeft als Aecidinm op Ruwbladige
planten. P. glumarum gaat op deze gewassen niet over.