
f V
(>
T"
•i ? —
‘iP.
A-
44
De Gamma u i l of het pi s t o o l t j e (Plusia gamma).
Vlinder (fig. 18) 21 mM. lang, vleugelspanning 42 mM. Donkergrijs
met roodachtig gemengd, licht en donker gemarmerd. Omstreeks
op het midden der voorvlengels eene zeer in ’t oog vallende geel-
witte figuur, die men nu met de Grieksche letter 7 (gamma), dau
weer met een pistool heeft vergeleken. Vandaar de namen. Achtervleugels
aan den wortel licht bruin, aan deu rand donkerder, met
witachtig franje omgeven. Op den rug van het borststuk een door
haren gevormde kuif. — De rups is 12 pootig en buigt bij ’t gaan
haar lichaam spanrupsachtig
naar boven
(fig. 18, 3); zij
is 25—30 mM. lang.
Haar grondkleur is
groen, maar er zijn
ook donkere, vuil
groene tot bruinachtige
verscheidenheden.
Zes dunne overlangsche
strepen op den
rug, eene geelachtige
'streep even boven de
pooten. Rups bijna
naakt, slechts met
Fig. 18. De gammauil {Plusia gamma) : 1 = eieren ; enkele kleine, alleen
2 _ ei, vergroot; 3, 4 , 5 = rups, pop, uil, nat. gr. gtaaude haren bedekt.
— De levenswijze is de volgende: Minstens twee generaties;
somtijds zelfs 5 generaties binnen den tijd van twee jaren. De
gammauil overwintert als halfvolwassen rups; zij kan echter ook
als pop of als uil overwinteren. Men kan alzoo de rups gedurende
het geheele jaar aantreffen, het grootste aantal echter tegen het einde
van Juni tot midden Augustus; dan kunnen de rupsen onder voor
haar günstige omstaudigheden eene ware landplaag worden. Zij
vreten de bladeren van bijna alle in ’t wild groeiende planten
45
en kultuurgewassen, uitgezonderd van gras en korensoorten, alsmede
die van boomen; zij houden echter vooral van de bladeren van
vliuderbloemige gewassen, zooals erwten, wikken, klaver; verder
van die van het vlas, van de suikerbieten, van het koolzaad,
en raapzaad, van koolsoorten en ook van die van boekweft.
De uileu vliegen hoofdzakelijk in Mei, verder in Juli en in
den nazomer, en niet alleen bij nacht maar ook op klaarlichteu
dao-. De wijfjes leggen hare talrijke heldergroene eieren, omstreeks
400 tezamen, een voor een aan de bladeren van bovengenoemde
planten. De rupsen vallen tengevolge van hare groene kleur niet
altijd gemakkelijk in ’t oog; zij kunnen onder günstige omstandig-
heden in zes tot zeveu weken hare volkomen ontwikkeling doorleven.
In enkele jaren vertoonen zij zich in een zoo groot aantal, dat zij
bijna alle op het veld staande kultuurplanten, met uitzondering
van de korensoorten, in eene streek geheel verwoesten.
Zij trekken dan in groote scharen van ’t eene veld naar’t andere,
waar zij alles wat te velde staat, vernielen; op graanvelden echter
vreten zij de meeste onkruiden tusschen het graan weg. Zij trekken
zelfs desnoods over slooten heen, waarbij haar de drijvende water-
planten aan de oppervlakte tot brug dienen; vaak zinken daarbij
de voorsten, maar de achtersten trekken over dezen heen en
bereiken aldus den anderen kant.
Natuurlijke vijanden zijn spreeuwen, alle spitssnavelige zangers,
voorzooverre zij de velden bezoeken, ook de musschen; verder loop-
kevers, kortschildkevers en de larven v a n deze beide keyerfamilien;
verschillende sluipwespen en parasietvliegen; — eindelijk een paar
parasitische zwammen, die de rupsen ziek maken en doen sterven.
Middelen. Bij eene zeer sterke vermeerdering is de hoofdzaak,
dat men zorge dat de gammarupsen niet van den eenen akker
naar den anderen trekken. Schoonhonden van de slooten moet
hierbij in de eerste plaats worden aanbevolen, opdat de rupsen
aeene brug hebben om er over te trekken. Verder zon men deze
verbreiding soms kunnen tegengaan door een eindweegs voorbij
de plaats, waar zij vreten, de gewassen af te maaien en te verwijderen
en daar latten of planken neer te leggen, besmeerd met leer
\ .
A 'I ...
S'
a.