
Zie verder over de ontwikkeling der zwam en over hare bestrijding
, wat omtrent deze onderwerpen van de zwam van den klaver
kanker wordt gezegd (bl. 85).
d. De vlehziekte der boonenpeulen (Gloeosporium — of Colletotrichum
Lindemuthianum Sacc. et Mgn).
Kenteekenen. De onrijpe vruchten der stam- enslaboonen, vooral
die, welke niet ver van den grond verwijderd
zijn, vertoonen vlekken, die 1 cM.
groot zijn of kleiner, soms inéénvloeiend,
eene bruine kleur hebben, en eenigszins
ingedeukt, maar met een’ min of meer
verheven rand omgeven zijn. Soms gaat
dat bruinworden der weefsels dwars door
de peul heen en wordt ook de boon, die
eronder lig t, er door aangetast. Geschiedt
dit, terwijl de zaden nog zeer jong zijn,
dan komen deze niet tot volledige ontwikkeling;
maar geschiedt het eerst later,
kort vóór de rijpheid, dan worden de
boonen geheel normaal en ook voor ontkieming
geschikt; hoewel zij altijd ken-
baar blijven aan de bruine of zwartachtige
kleur der zaadhuid.
Oorzaak. De ziekte wordt door eene zwam,
Gloeosporium (of Colletotrichum') Lindemuthianum,
i n ’t leven geroepen. De besmetting
kan op tweeerlei wijze plaatsgrijpen.
1®. Zijn in het vorige jaar ook de boonen
door de ziekte aangetast, dan bevatten deze
mycelium ; en worden zulke boonen uitgezaaid,
dan bezitten reeds de daaruit
ontstane kiemplantjes de kiem der ziekte:
Fig. 34. Colletotrichum
Lindemuthianum op een
boon. Rechts onder: hyphen
met conidiën; boven: ’t zelfde,
vergroot.
de zaadlobben vertoonen vlekken, waarop alras de sporen der
zwam zich vormen, die de verdere deelen der grooter werdende
plant besmetten. Deze laatste vertoont aan de stengels en bladstelen,
later ook aan de jonge peulen, bruine, door de zwam in ’t leven
geroepen vlekken. 2®. Eene andere wijze van besmetting is die,
welke uitgaat van oude boonendoppen, die ’t vorige jaar op den
grond zijn blijven liggen. —
Reeds 4 of 5 dagen nadat eene bepaalde plek is aangestoken,
vormen zich daar nieuwe sporen, die in eene lichtgrijze, slijmachtige
massa verscholen zijn. — De peulen, die zich dicht bij den grond
bevinden, worden gewoonlijk ‘het eerst aangetast. Stamboonen
hebben dan ook veel meer van de kwaal te lijden dan klimmende
boonen.
Bestrijding. In de eerste plaats zorge men, als poters alleen
boonen te gebruiken, die geheel vrij zijn van de kwaal. (Men herkent
echter de zieke plekken gemakkelijker aan witte boonen dan
aan bonte, bruine of zwarte.) — Daar verder de vochtigheid van
den grond de uitbreiding van de ziekte zeer in de hand werkt,
zorge men ervoor dat de bodem zooveel mogelijk droog worde gelegd.
Men pote de boonen in rijen, die even wij dig loopen met de wind-
richting; want als d e wind gewoonlijk loodrecht op de rijen staat,
drukt hij het loof van de verschillende planten tegen elkaar, waardoor
eene frissche doorstraling verhinderd en de ziekte in de hand
gewerkt wordt. —
III. ZIEKTEN VAN KLAVERSOORTEN EN LUCERNE.
De klaverkanker (Sclerotinia Trifoliorum Erikss.
Peziza ciboridides Fr.)
Zooals bekend is, houdt men de roode klaver gewoonlijk eenige jaren
achtereen op een’ akker. Soms reeds in het tweede jaar, soms eerst
in volgende jaren, vertoont zich de bovengenoemde ziekte, die
vooral voorkomt op terreinen, waar de teelt van klaver in korte
jaren tijds te dikwijls werd herhaald, maar die overigens ook in
eens zich kan vertoonen op terreinen, waar dit volstrekt niet het