
uh
i Y ;
V . ,I ú. '
"1
de aardappelen zelve aan de varkens kan opvoeren. — Sterk rollen
van den grond is ook tegen ritnaalden aan te bevelen. Zoodra men
in ’t voorjaar deze insektenlarven bemerkt, bemest men de planten
met chilisalpeter, om een’ snelleren groei te bewerken, zoodat zij
minder van ’t ongedierte hebben te lijden.
De v e enmo l (Gryllotalpa vulgaris L.)
behoort tot de rechtvleugelige insekten (Dierk. bl. 127). Zijn
lichaamsbouw is plomp. In fig. 15 is een exemplaar vliegende
voorgesteld; maar zoo ziet men den veenmol slechts zelden, en
dan nog wel maar alleen in den paartijd. De voorpooten van dit
dier herinneren door hunnen spade vorm, die ze voor graven geschikt
maakt, en vooral ook door hunnen schuinschen stand, eenigszins
aan die van den mol. De veenmol is donker bruin. — Hij komt
minder op eigenlijken veengrond voor dan op veengrond, die meer
of min met klei of zand is vermengd; verder op allerlei gronden,
die door veel mest los en mul zijn geworden, zooals in tuinen,
vooral in broeibakken, op kweekbedden, enz. In ons land wordt
de veenmol aangetroffen in ’t Westen van Noord-Brabant, in
Zeeland en ’t Zuiden van Zuid-Holland, in sommige gedeelten van
de Graafschap Zntphen en van Twente, bij Apeldoren, in eenige
deelen van ’t Westerkwartier van Groningen, in ’t Oosten van
Friesland, en verder hier en daar zeer plaatselijk, waar de grond
bijzonder voor hem geschikt is.
De veenmol brengt den winter in eene soort van bewegingloosheid
door, en komt reeds zeer vroeg in ’t voorjaar uit zijn’ schuilhoek
te voorschijn. Meestal vindt men reeds in de maand Maart zijne
loopgraven. Op de plaats, waar het wijfje haar nest wil maken,
daalt die loopgraaf ongeveer eene handbreedte naar beneden;
de holte van het nest wordt aldaar verkregen doordat de veenmol
met zijnen harden romp de aarde, die den gang omgeeft,
ZÓÓ vast inéén perst, dat men later het geheele nest als een’
klomp aarde uit den grond kan nemen. Dat nest heeft ongeveer
4 cM. in middellijn en eenen nauwen, eenigszins gebogen toegang.
Het getal eieren bedraagt gemiddeld ruim 200 stuks. Zij zijn zoo
groot als eene koolzaadkorrel, maar ovaal van vorm en geelachtig
van kleur. Zij worden bij tusschenpoozen in hoopjes gelegd. —
: ¿
m
Fig. 15. De veenmol {Gryllotalpa vulgaris), loopend en vliegend (nat. gr.); ook eene larve.
Na verloop van eene maand komen de jongen uit; deze zijn eerst
wit; doch weldra worden zij bruin op den rüg en vnilgeel onder
den buik. Zij gelijken dan wel wat op mieren, ofschoon bij nanw-
3*
M M ___ »AC,___