
bladeren en halmen aan de basis vlak boven den grond af, en
graven zich op deze wijze a. h. w. gangen door het gras heen. In
Mei verändert de rups in eene roodbruine pop, waaruit na 3 weken
de vlinder te voorschijn komt.
Beschadigingen aan ooftboomen.
I. Appel- en Perebooin.
De a p p e lb l o e s emk e v e r {Anthonomus pomorum)
is een snuittorretje (Dierk. bl. 123), zonder den snuit 3Vî mM. lang,
lichtbruin van kleur, met eene lichte, V-vormige figuur op de dek*-
V // H
Fig. 62. De appelbloesemkever {Anthonomus pomorum). a = kever, zeer
vergroot; h = diens kop, van terzijde gezien; c = pop, van de buikzijde gezien;
d = pop, van-terzijde gezien (c en d vergroot); e = pop, van de rugzijde
gezien, nat. gr.; f = larve, vergroot; g = larve, nat. gr.; h = twijgje van
een’ appelboom met aangetaste knoppen.
Schilden. Deze kever verschijnt in April of Mei op de knOppen der
appelboomen, minder van de pereboomen. Het wijfje, dat i n ’t geheel
een 30 eieren legt, knaagt met den snuit gaten door de schubben
II
der knoppen, wanneer deze beginnen te zwellen ; soms zelfs maakt
het in één’ knop verscheiden gaten, tot het haar gelukt, met den
snuit door de kroonbladeren van een’ bloemknop heen het inwendige
van dezen te bereiken. Men ziet de sporen van dit inboren het
heele jaar lang aan de kleine gaten in de eerste bladeren van den
tak. Het kevertje schnift vervolgens het buiten aan den rand van
het gat gelegde ei naar binnen, onder de meeldraden. Wanneer
men in ’t voorjaar den appelbloesemkever in groot aantal in de
ooftboomgaarden aantreft, kan zelfs de helft der knoppen op deze
wijze van een eitje worden voorzien. — De geelachtig witte larve
vreet de meeldraden en het vruchtbeginsel op, terwijl de bloemknop
gesloten blijft en de kroonbladeren verdrogen en bruin worden. De
larve leeft slechts 14 dagen, en bereikt in dezen tijd eene lengte
van ongeveer 5 mM.; dan verpopt zij zich binnen den knop. — De
pop is lichtgeel; na acht dagen komt de kever te voorschijn, die
tot in den herfst rondzwerft zonder schade te doen. Zoodra het
weer koud begint te worden, kruipt hij onder de.schorsschubbe'n
der stammen of onder mos weg, waar hij den winter doorbrengt.
Daarom is het goed, in den winter het mos, zoo mogelijk ook de
ruwe schors, van de boomen af te krabben en te verbranden, opdat
de over winterende kevers mee worden verwijderd. Verder kan bij
leid- en pyramideboomen worden aanbevolen het afplukken en
verbranden van al de aangetaste bloesems. Overigens is het goed,
kort vóór den bloeitijd de appelboomen te schudden, en de appel-
bloesemkevers, die er dan soms in grooten getale uit vallen, op
zeilen op te vangen om ze daarna te dooden. — In streken, waar
het kwaad zeer veel te beteekenen heeft, (— vooral in beschut
gelegen tuinen is zulks het geval! —) , plante men zulke appeisoorten
, die i n ’t voorjaar laat bloeien, maar dan ook snel afbloeien;
deze soorten worden minder aangetast. —
De rups der wo rms t ek i g e ap pe l en en peren
{Carpocapsa pomonana).
De „wormstekigheid” van^ appelen en peren moet worden toege-
Bchreven aan de werking van een vlindertje, dat tot de biadrollers