
I
den winter alle eigenaars van kersenboomgaarden de aan de boomen
zittende doode bladeren verwijderen en verbranden, dan is reeds
in ’t volgende jaar de kwaal zeer veel verminderd; en in het
daarop volgende jaar is de ziekte zoo goed als verdwenen. Deze
ervaring althans heeft men opgedaan in ’t Altenland (Holstein),
waar trouwens het afzoeken en vernietigen der doode bladeren in
den winter bij politiemaatregel was voorgeschreven.
h. Het plotseling afsterven van bloeiende morellentwijgen, veroorzaakt
door Monilia fructigena Persoon.
Kenteekenen. Deze ziekte, die zich reeds sedert ettelijke jaren te
Aalsmeer vertoont, was vroeger hier te lande geheel onbekend; in
de laatste 2 jaren echter schijnt zij hier zeer toegenomen te zijn,
want door de ziekte aangetaste takjes werden mij ook uit Groningen,
Drenthe en Gelderland toegezonden.
De verschijnselen nu zijn de volgende. De bloesems, die eerst
op de gewone wijze opengaan, sterven plotseliug en worden bruin,
soms reeds in den toestand van knop. De jonge bladeren gaan
insgelijks omkrullen en verdorren. Ook de twijgen, waaraan deze
bloesems en bladeren gezeten zijn, sterven; de oogst wordt natuurlijk
van geringe beteekenis.
De ziekte vertoont zich te Aalsmeer telken jare weder, zoodat
de kweekers er toe komen, de kroon af te zagen; want de hoofd-
stam wordt niet aangetast. Er ontstaat dan natuurlijk een nieuwe
kroon, en twee of drie jaar lang heeft men weer goede oogsten;
dan heeft zich de ziekte, die eerst ongeveer verdwenen scheen,
zich weer zoodanig vermeerderd, dat zij de oogsten sterk vermindert,
en dit wordt daarna elk jaar erger. Men ziet te Aalsmeer zeer
oude boomen, die om de 4 of 5 jaar van de kroon moeten worden
heroofd. Ongeveer 50 jaren geleden, toen de kwaal nog niet voor-
kwam, moest men te Aalsmeer flinke ladders gebruiken om de
vruchten van de halfstammen te plukken; thans kan men deze,
op den grond staande, bereiken. De vijf- ä zesjarige kronen worden
gewoonlijk aangetast, maar soms reeds die met eene 3- of 4jarige
kroon na de grifieling; in jonge kweekboomen vindt men de plaag
135
niet. Soms lijden geheele hoeken der boomgaarden, soms zoo hier
en daar een enkele tusschen andere boomen in. Hoe ouder een
kroon, des te erger. Bijzonder merkwaardig is, dat alleen de mo-
rellenboomen worden aangetast, terwijl de meikersen en andere
kersensoorten daarvan niets te lijden hebben.
Oorzaak. Eerst in den loop van het voorjaar 1896 mocht het
mij gelukken, de oorzaak te
ontdekken van deze plaag. ’t Is
eene zwam, die in de plantkunde
Monilia fructigena wordt
genoemd, en die in verreweg de
meeste streken eene geheel andere
leefwijze heeft dan die van een’
parasiet in morellenbloesems,
bladeren en twijgen. Gewoonlijk
leeft zij op rijpe vruchten (appelen,
peren, pruimen, kersen,
abrikozen en perziken). De door
deze zwam bewoonde vruchten
Fig. 54. Monilia fructigena. Links:
een appel met concentrisch gelegen
zoden van zwammassa met conidiën.
Rechts : jonge perzik, door de zwam
aangetast en daardoor verschrompeld.
worden met grijswitte, half bolvormige, meelachtig nitziende zwam-
massa’s bedekt, die soms in hoopeu bij elkaar zitten, dikwijls ook
zich vereenigen tot kringvormige figuren, die concentrisch om elkaar
heen gelegen zijn (fig. 54, links). Ook de kleur van den wand van
vruchten, die door deze schimmel zijn aangetast, verändert en wordt
donkerder; en de vruchten zelven schrompelen inéén (fig. 54, rechts).
Gewoonlijk vindt men ze in dezen toestand onder den boom liggen ;
maar soms blijven zij aan de takken zitten. Somwijlen worden de
vruchten reeds vóór zij rijp zijn, aangetast; dit is vooral ’t geval,
wanneer deze aan hare oppervlakte wonden bezitten. — ’t Is nierk-
waardig dat deze zwam, die gewoonlijk rijpe vruchten aantast, in
sommige streken als een echte morellenparasiet optreedt ; zij vestigt
zich èn in de nog zeer jonge, pas gezette vruchten en de vrucht-
stelen, èn in de bloemstelen, den kelk en de verdere deelen der
bloesems en zelfs der knoppen èn in de bladeren, terwijl het
mycelium in de bast der twijgjes voortwoekert, alles doodend