
P. Rubigo vera (= P. straminis); op haver bovendien nog eene
derde soort: Puccinia coronata.
Van P.graminis (streeproest) zijn de roode stoffige roesthoopjes zoowel
als de later verscbijnen de, niet stuivende zwarte opzwellingen, langwerpig,
Streepvormig; de zwarte
plekjes zijn fluweelzwart, dof, niet
glimmend. Bij P. Rubigo vera (stip-
roest) zijn de roodachtige zoowel
als de later ontstaande zwarte plekjes
kleiner van omvang en meer
rond, soms bijkans puntvormig;
daarbij zijn de zwarte plekjes bij
deze soort niet zoo fluweelachtig
zwart, maar zij glimmen, daar zij
door de opperhuid v a n ’t blad bedekt
zijn. — Puccinia coronata
Fig. 27. Hechts: eene lang gesteelde
teleutospore van Puccinia r/raminis;
links: vier insgelijks dikwandige, deels
tweecellige, deels eencellige, kort gesteelde
teleiitos|)orcn van Puccinia
Ruhigo vera. (HüÜ-malige vergr.).
(kroonroest) gelijkt, wat de roesthoopjes betreft, het meest op de tweede
soort, maar kornt het meest voor op de bladeren en wel op den boven-
en den benedenkant beide, terwijl de andere roestsoorten, als zij bij de
haver voorkomen, meer op de bladscheeden worden aangetroffen.—
Staat men in twijfel, dan kan het mikroskopisch onderzoek altijd
zekerheid verschaffen. (Zie beneden aan deze bladzijde.)
De roode stof hoopjes zijn samengesteld uit zoogenoemde uredosporen
of zomer sporen, die altijd uit slechts eene cel bestaan en een’
dunnen wand hebben. Later ontstaan tusschen deze zomersporen de
zoogenoemde teleutosporen of wintersporen, welke een’ veel dikkeren
wand hebben en meestal uit twee cellen bestaan (fig. 26). Langzamerhand
verstuiven alle voorhanden zomersporen en worden zij
door wintersporen vervangen. Terwijl het nu aan den vorm der
zomersporen moeilijk te zien is, met welke soort van Puccinia of
roestzwam men te doen heeft, kan het mikroskopisch onderzoek
van de wintersporen dit altijd stellig uitmaken.
De altijd uit twee cellen bestaande wintersporen van Puccinia gra-
minis (fig. 27) zijn ovaal, aan de bovenzijde rond, en op stelen geplaatst,
welke ongeveer even lang zijn als de spore zelve. De steel der
wintersporen van Puccinia Rubigo vem (fig. 27) is zeer kort; de sporen
zelven zijn aan den top afgeplat, eencellig of tweecellig. De wintersporen
van Puccinia coronata (kroonroest) zijn aan den top voorzien van een
kroontje, dat uit eenige aanhangselen is samengesteld (fig. 28).—
In ’t voorjaar ontwikkelen zich de roestzwammen in het weefsel
der bladeren, bladscheeden of halmen (later ook soms der kafjes)
van do graanplanten. Weldra treden ophoopingen van vruchtdragers
naar buiten, op welker top zich de roodachtig gele zomersporen
Fig. 28. Hoop teleutosporen van Puccinia coronata. Stuk van eene
doorsnede door een haverbiad, waar men de teleutosporen onder de
niet vei'broken opperhuid (e) ziet liggen, nl. tusschen deze opperhuid en
de bladmoescellen (p). Hij a? liggen teleutosporen, die onontwikkeld zijn
gebleven, maar toch bruin zijn geworden. (Vetgr. 480 maal).
vormen (fig. 26). Wanneer nu de halmen en bladeren door den wind
worden bewogen, verstuiven deze; en vallen zij op andere bladeren,
halmen, enz. neer, dan kunnen zij daar na weinige uren gaan kiemen,
wanneer het plantendeel, waarop zij liggen, vochtig is door dauw
of regen. Hare kiembuizen groeien weer in het weefsel op, en
vormen daar eene ophooping van zwamdraden, uit welke weldra
weer vruchtdragende takjes naar buiten treden, die op hunnen top
opnieuw roode zomersporen vormen. Zoo gaat het door; er vormen
zich steeds nieuwe hoopjes van zomersporen, — tot in de tweede helft
van den zomer hoopjes ontstaan, die ten deele uit zomer-, ten
deele uit wintersporen zijn samengesteld; weldra vertoonen zich