
ziekteverschijnselen meer of minder duidelijk. In de laatste dagen
van Mei en in Juni vindt men de glimmend bruine poppen (fig. 32, B)
in het benedenste gedeelte van den halm of wel tusschen denjhalm
en de bladscheeden. In Juni komt de volwassen vlieg te voorschijn. —
De eerste generatie leeft dikwijls als larve in grassen (zoowel wildc-
als op de weiden gekweekte); in het zomergraan gewoonlijk slechts-
dan, wanneer het laat is gezaaid of zich langzaam ontwikkelt. —
2. De larven der tweede generatie vindt men gewoonlijk in Juli in de
aren, aan de nog niet rijpe korrels van het late zomergraan, vooral
van haver en gerst, dikwijls ook in halmen van grassen. Zij houdeu
zich bij de grnnen tusschen de kafjes op en zuigen sappen uit dc'
nog in ontwikkeling verkeerende, nog weeke korrels, waarvan dau
gewoonlijk niet veel terecht komt. Ook de kafjes blijven smal eu
Avorden bleek, De madeu der tweede geueratie groeieu sueller dau
die der eerste, eu ook dau die der derde: binneu drie wekeu ziju
zij volgroeid; eu ook de poptoestaud duurt slechts kort. De vliegeu
A^ertooueu zich, al naar de omstaudigheden, iu Augustus, September
of October, soms zelfs reeds in Juli. Deze vliegjes leggen hare-
eieren aau de bladeren van wintergraan of al weer van grassen;
en uit deze eieren ontstaan 3. de larven der derde geueratie, die-
iii September en October in het hart van wintergraan- of gras-
planten vonden aangetroffen, en welke deze planten op volkomen
dezelfde wijze vernielen als de larven der eerste generatie het
zomergraan deden. Het insekt overwintert als pop in de winter-
graanplanten of in grassen. — Zelden of nooit leven in ééne en
dezelfde streek alle drie generatién in het graan; gewoonlijk is dit
slechts met ééne der' generatién ’t geval of wel met de eerste en
de derde; de overige geslachten leven dau iu grasseu. —
Middelen. Het is oumogelijk, het iusekt uit te roeieu, daar
het — ook wauueer meu eeu middel vond, om het van de graan-
akkers te verwijderen, — telkens weer vau allerlei grasseu zich
daar heeu zou kuuneu begeveu. - r Haver eu gerst wordeu bijkaus-
altijd aaugetast, wauueer zich iu de uabijheid daar vau wiuterrogge-
beviudt, die door de larveu der fritvlieg bewooud werd; de vliegeu,
AA^elkezich daaruit ontwikkelen, zoeken i n ’t voorjaar dezezomergraneu
79 r
op. Men zou baar dit zoo uiet oumogelijk, dau toch hoogst moeilijk;
makeu, wauueer meu telkeus tusscheu eeu’ akker met wiutergraam
eu eeu’ akker met haver, gerst oi eeu auder laat gezaaid zorner-
graau, eeu’ akker met erwteu, klaver, lupineu, koolzaad of met
eeu auder uiet tot de grasseu behooreud gewas bezaaide. — Iu,
strekeu, die veel vau de fritvlieg hebbeu te lijdeu, moet meu het
zomergraau (vooral gerst eu haver) zoo vroegtijdig mogelijk uit-
zaaieu. — Wauueer zich de fritvliegpoppeu vau de tweede geueratie
teu tijde vau den oogst in de areu of pluimen bevinden, moet
nien — nadat de oogst is binnengebracht — zoo mogelijk de
vensters en deuren gesloten houden; de vliegjes, die te voorschiju.
komen, zetten zieh bij duizenden tegen de vensters neer, en kunnem
dan gemakkelijk worden gedood.
De sma l l e g r a a n v l i e g (Anthomyia coarctata).
Dit is eene 7 mM. lange, geelachtig grijze vlieg, zwart behaard. Zij;
behoort tot de hloemvliegen (Dierk. bl. 143). Zij leeft als glimmend,
witte, half doorschijnende, pootlooze larve in den winter en in ’t voorjaar
in „het hart” der wintergraanplauten, ul. onder de bladscheede-
vau ’t hoogst geplaatste blad. Door de vreterij dezer larve, die de
basis der bladeren bekuaagt, worden deze geel; dikwijls zelfs gaau zo
in rotting over. Iu ’t begin vau Mei oi reeds in April verlaten de larfjes-
de planten en verpoppen in den grond. Als de vliegen uitkomen,.
leggen zij hare eieren op eene dergelijke Avijze als die der vorige generatie,
maar nu aan de jonge zomergraanplanten, veel meer echter aam
grassen, die iu deuzeliden outwikkeliugstoestand verkeeren als de-
zomergrauen in April eu Mei. De larven nu beschädigen deze planten op-
gelijksoortige wijze als door ’t vorige geslacht de wintergranen werden,
beschadigd. In den herfst hebben zich uit de larven der zomergene-^
ratie de vliegeu ontwikkeld, die dan hare eieren weer aan wintergraan
leggen. Tengevolge van de vreterij der smalle graauvlieg
is sommige winters de sterfte in het wintergraan zeer aanzienlijk.
MerkAvaardig is dat in somrnige streken dit insekt bepaald op»
rogge en niet op tarwe voorkomt, terwijl het weer in andere streken,
(Engeland) uitsluitend een tarweinsekt schijnt te zijn.
■''na