
De bastaardrups kan 17 mM. lang worden. De pas mit het ei
gekomen bastaardrupsjes zijn bijkans kleurloos; spoedig wordt de
hiüd lichtgroen, na de eerste vervelling donkergroen, bijkans zwart»
De volwassen bladwesp is traag. Met ineengeslageu vleugels zit
nix. I
Fig. 56. De knollenbladwesp {Athalia spinarum) en hare ontwikkeling.
4. Een stuk van een knollenblad, ten deele afgevreten door bastaardrupsen;
2. de bastaardrups, vergroot; 3. cocon, waarbinnen de bastaardrups zich in de
aarde verschuilt; 4. deze cocon geopend, om de bastaardrups te toonen; 5 pop,
waarin deze verändert; 6. vrouwelijke bladwesp. Alles nat. gr., behalve figg. 2 ,
5 en 6 , die vergroot zijn. Van 5 en 6 is de natuurlijke gr-ootte door streepjes
aangeduid. De bladwesp is roodachtig dooiergeel, de bastaardrups groenachtig
zwai’t van kleur.
zij-iu Mei, later weer iu Augustus, aau de bladereu vau mosterd,,
vau koolrapeu eu kuolleu, eu ook vau herik. Het wijfje maakt
met hare legboor kleiue gaatjes aau de ouderzijde vau het blad in
den bladrand, en legt in iedere iusnijding een eitje. Na 4— 6 dageu
127
komen de bastaardrupsen uit, die vier maal vervellen. Aan de
velletjes, welke aan het blad zijn vastgehecht, herkent men de
aanwezigheid der bastaardrupsen, ook wanneCr men de dieren
zelven, die dikwijls iueengerold aan den onderkant van de bladereu
zitten, niet ziet. Ook de wijze van vreten is keumerkeud: de bastaard-
rupseu gaan op deu boveukaut of den onderkant der bladoppervlakte
zitten en vreten dan langwerpige gaten. Zoodra deze eeno
zekere grootte hebbeu bereikt, kiezeu zij een ander deel van hei
blad , of ook wel een ander blad. Ziju er-nu vele bastaardrupsen
aanwezig, dan vermeerderen deze steeds weer het aantal gateu, en
zij gaan daarmee voort tot er niets meer dan de bladuerven over is
(fig. 56). De volwassen bastaardrupsen verlaten de planten, waarop zij
leefden, kruipen 1—2 cM. diep iu den grond en omhullen zich mei
eene cocon. De volwassen wesp komt öf uog in ’t zelfde jaar öf eerst
in ’t volgende jaar te voorschijn. Er kunnen dus bladwespen zijn in
Mei en in Augustus; maar in vele jareu ziet men ze slechts öf iu
Mei öf in Aug., eu al uaar den tijd van ’t verschijnen der wespen
worden de zomerrapen of de herfstknollen aangetast. — Middelen:
kippen en eenden vreten de bastaardrupsen graag; waar dit mogelijk
is , zou men deze dus op ’t veld of in deu tuin kunnen breugeu»
Bestrooien met roet is ook goed. Waar het jonge planten geldt,
zou het goed kunnen zijn, de bastaardrupsen te laten wegzoeken.
G. Beschadiging aan voedergewassen.
I. Klavers, lucerne, seradelle, wikken, linzen.
I. Aan de woriols knagen: engerlingen (bl. 20), de larve van
deu bladrandkever (bl. 87), ritnaalden (bl. 30), emelten (bl. 38),
millioenpooten (bl. 49).
II. In de hier eu daar opgezwollen en in ’t algemeen kortbHjvende
stengels van klaver en lucerne, leeft het stengelaaltje (bl. 53), dat.
de „reup” (bl. 60) veroorzaakt.
III. Aau de bovenaardscbe deelen treden als beschadigers op:
erwteubladluis (bl. 49), slakken (bl. 50), de rups van den gammauil
(bl. 44) eu andere rupsen, de bladrandkever (bl. 87).