
het naar binnen groeien van het mycelium wordt verhinderd. Daar
de sporen, die door den wind overal heen worden gevoerd, bij
vochtig weer zeer gemakkelijk ontkiemeii, steekt gewoonlijk de
eene appel den anderen aan.
Bestrijding. Men verwijdere na den oogst zooveel mogelijk de
aangetaste bladeren en ook de aangetaste vruchten, die aan den
boom mochten zijn blijven zitten of op den grond liggen. Maar —
hoewel Fusicladium dendriticum op verre na niet zooveel schade
aan de eenjarige takken van den appelboom teweegbrengt als F.
pyrinum aan die van den perenboom — toch moet men wel degelijk
ook bij appelboomen erop letten, of ook eenjarige twijgen zijn
aangetast; zoo ja, dan snijde men ze af en verbrande ze.
g. Het bruinworden van de kersenbladeren door Gnomonia
erythrostoma Fuckel.
Kenteekenen. De bladeren krijgen in den zomer gele vlekken;
later worden ze geheel en al geel en dor ; zij vallen echter niet a f,
maar blijven met neerwaarts gebogen hladsteel den winter over
aan de takken zitten. In tegenstelling met vele andere bladziekten,
zijn hier de in den zomer verschijnende gele plekken aanvankelijk
niet scherp omzoomd; eerst later ziet men meer duidelijke omtrek-
ken, terwijl de vlekken roodachtig en vervolgens roestkleurig bruin
worden. Aan den onderkant van het blad worden de roestkleurig
bruine vlekken met donkerder, eenigszins uit de bladeren uit-
stekende puntjes bedekt. Allengs wordt het blad aan boven-
en onderzijde dof kastanjebruin; eindelijk rolt het zich inéén,
scheurt hier en daar in, maar blijft den geheelen winter aan
den boom zitten. De boomen zien er dan uit, alsof er brand in
den boomgaard was geweest. Zelfs in ’t voorjaar, wanneer het
versehe gebladerte begint te komen, zitten nog al de oude, dorre
bladeren aan de takken. — De kersen ontwikkelen zich op de
aangetaste boomen eerst normaal; maar kort vóór dat zij rijp zijn,
kunnen ook zij aangetast worden ; dan groeien alleen de niet aangetaste
deelen verder, en deze deelen alleen worden sappig. Daardoor
krijgen" de kersen een’ eigenaardigen vorm; soms zien zij eruit als
halve kersen. Dikwijls springen zij open, en spoedig gaan zij in rotting
Püg. 52. Tak van een’ kersen-
boom in den winter, waaraan
de gedroogde en ineengeschrom-
pelde bladeren zijn blijven zitten.
Men vindt er de peritheciën van
Gnomonia erythrostoma op.
Fig. 53. Kersen, aangetast
en verschrompeld door
de werking van Gnomonia
erytrosthoma.
over. — Behalve de schade, op deze
wijze aan den oogst toegebracht,
moet natuurlijk vermeld worden
het nadeel, veroorzaakt door’t vroegtijdig
onbruikbaar worden van zoovele
bladeren, waardoor de assimilatie
wordt verminderd en veroorzaakt
wordt dat soms geheele twijgjes afsterven.
Oorzaak. De zwam Gnomonia erythrostoma,
de oorzaak der ziekte,
overwintert in de dorre bladeren aan den boom. Daar worden de
perithecien (bl. 52) in ’t voorjaar rijp; zij persen de sporen naar
buiten, hetgeen vooral gebeurt, wanneer in dien tijd droog weer
nu en dan door korte regenperioden wordt afgebroken. Zoodanige
weersgesteldheid is eveneens günstig voor de kieming der sporen
en bevordert dus de verbreiding der ziekte; in den tijd, waarin
vooral de sporen door de peritheciën worden ontlast, zijn de nieuwe
bladeren van den kersenboom nog jong, en dus in eene période,
die hen voor besmetting zeer geschikt maakt.
Bestrijding. Wanneer in eene door de ziekte lijdende streek in