
genoemde „hongerpruimen” doet worden, welke vroegtijdig afvallen.
Men vindt aan de oppervlakte der aangetaste vruchten de
vruchtdraden, die ieder een sporenblaasje aan hun uiteinde dragen.
(fig. 17).
Bij de meeldauw- zwammen worden de sporenblaasjes (asci) ieder
afzonderlijk of bij kleine groepjes omgeven door een omhulsel,
zoodat zii eene soort van „vrucht” vormen, die het perithecium
wordt genoemd. In fig. 18 is afgebeeld links een perithecium (met
draadvorrnige aanhangselen) van Sphaerotheca Castagnei, die den
meeldauw op hop, komkommers en nog andere planten veroorzaakt;
rechts vindt men eene
meer , vergroote teekening van
de in het perithecium opgeslo-
ten sporeblaas met acht ascosporen.
Zoowel bij Exoascus als bij
meeldauw blijft iedere sporenvormende
draad of vruchtdraad
afzonderlijk; maar evenals bij
J i t normende zwam'-
perithecium met draadvorrnige aauhaug- men, ZOO “kunnen Ook bij de
seleu; rechts de iu het perithecium opge- aapocännrpn
sloteu sporehlaas (ascus) met 8 ascosporeu. Sporen vormende zwammen
zieh een groot aantal
vruchtdraden tot een vruchtlichaam vereenigen. Ik sprak reeds
van het moederkoren, dat moet worden beschouwd als een sklerotium.
Wanneer dit nu tijdens het rijp worden der rogge op
den grond valt en later bij de bewerking van den bodem daaronder
wordt bedolven, ziet men 't volgend jaar kleine paddestoeltjes
U lt de moederkorenkorrel zich ontwikkelen. Zoowel de steel als
het bolronde hoofdje van zoo’n paddestoeltje bestaat uit een groot
aantal myceliumdraden. Bij beschouwing met de loupe ziet men
op dat hoofdje een groot aantal kleine wratjes; en aan den top
van ieder wratje ziet men eene nauwn opening, die toegang
geeft tot eene inwendig gelegen ruimte. Men moet deze ruimte
vergelijken met de holte binnen een perithecium; het vleezige
weefsel van het hoofdje verdicht zich tot eenen wand om deze
holte been, welke wand dus als de wand van het perithecium
moet worden beschouwd. Op den bodem van ieder perithecium
entspringt een aantal langwerpige sporenblaasjes, ieder met acht
draadvorrnige ascosporen. Deze sporen verlaten later het perithecium
door de opening aan den top Van het bolvormige lichaampje van
den paddestoel. (Vgl. figg. 10 en 11).
De zwarte sklerotien, welke men aan
de zieke of doode klaverplanten vindt,
welke door „klaverkanker” zijn aangetast,
geven — als ze, onder de bodemoppervlakte
terecht gekomen, daar den winter
hebben doorgebracht — het aanzijn aan
Fie:. 19. Gewoue truffel
kleine gesteelde paddestoeltjes, aanvankelijk
wel eenigszins gelijkende op die, welke
op het moederkoren ontstaan, maar later
den vorm vertoonende van een’ beker of
{Tuber cibarium).
kelk, welks wand nit myceliumdraden bestaat, terwijl de binnen-
zijde met eene laag sporenblazen (asci) bekleed is. (fig. 12). —
Het onder den grond zich ontwikkelende vruchtlichaam der truf-
fels (fig. 19) is vleezig en knolvormig; daarbinnen treft men de
sporenblaasjes aan. Het vruchtlichaam opent zich niet; maar eerst
wanneer het in ontbinding overgaat, raken de sporen vrij.
Men verdeelt de draadzwammen of eigenlijke zwammen als volgt:
I.
Dr a a d zwamme n (Eumycetes).
Wierzwammen (Phycomycetes). '
Deze bestaan uit een ééncellig mycelium; zij vermeerderen
zich, behalve door ongeslacbtelijke ook door geslachtelijke
voortplanting, nl. door eene voortplanting, waarbij twee
verschillende cellen met elkaar versmelten, om aldus eene
cel op te leveren, die zicb tot een nieuw individu ontwikkelt.
Door deze zeer eenvoudige geslachtelijke voortplanting sluiten
zich de wierzwammen aan bij de (bladgroen bevattende)
wieren ; sommige doen dat bovendien doordat zij eene bij