
JI
De hams t e r (Cricetus frumenianus)
I / » - '
is zoo groot als een flinke rat, aan de riigzijde licht geelbruin,
terwijl buikzijde en pooten zwart zijn. (Dierk. bl. 61). De hamster
heeft wangzakken, waarin hij het door hem, verzamelde voedsel
een tijdlang bewaart. Het achtereinde van den wangzak kan door
middel van eene spier naar achteren worden getrokken, waardoor
do ruimte, waarin voorraad kan worden opgenomen, grooter wordt.
Om het voedsel later uit den wangzak in den mond over te brengen,
drukt de hamster zijne voorpooten tegen zijne wangen aan. —
De hamster komt alleen op vruchtbare, zwaro akkers voor; altijd
meer of min plaatselijk: waar hij voorkomt, verschijnt hij soms
in zoo groot aantal, dat hij bij tienduizenden wordt gevangen. In
ons land wordt de hamster uitsluitend in de zuidelijke helft van
Limburg aangetroffen. Als voedsel gebruikt hij liefst tarwe, boonen
en erwten; dan volgt rogge en ander graan; en bij gebrek aan
beter, eet hij wortelen, knollen, jonge graanplanten. Soms eet de
hamster dierlijk voedsel: wormen, insekten,. kleine vogeltjes en
eieren. Als wintervoorraad brengt hij gewoonlijk alleen graankorrels,
boonen en erwten in zijne provisiekamers, soms wel Hektoliter.
Aan de oppervlakte .van den grond wijst een hoopje opgeworpen
aarde de plaats aan, waaronder zich het nest bevindt. De ingang"
loopt van de oppervlakte af loodrecht naar beneden. Tweemaal
per jaar werpt. de hamster jongen, en wel telkenmale 6—12
stuks. '— Men kan de hamsternesten, die zoo mogelijk op stoppel-
akkers worden aangelegd, gemakkelijk vinden en ze opgraven; dit
moet geschieden in ’t voorjaar en in den nazomer, wanneer dehamsters
jongen hebben. Verder vangt men de hamsters vooral
in vallen.
S C H A D E L I JK E VOGELS .
Vele vogels zijn als. insektenverdelgers zeer nuttig. Sommige-
soorten echter eten naast dierlijk voedsel ook plantaardige spijs;
anderen gebruiken hoofdzakelijk, enkelen uitsluitend plantaardig^
voedsel. Alleen die soorten, welke soms zeer schadelijk zijn, zullen
bier worden besproken.
Vele vogelsoorten doen vooral daardoor kwaad, dat zij hef
::