
lens (Ervum hirsutum), die de roggehalmen, waartusschen zij groeit,
naar den grond trekt, — de ratelen, schartelen of ratelaars (Rhinan-
thus fig. 2), die wèl zelven voedende stoiFen uit den grond en de lucht
opnemen, en deze verwerken zooals alle bladgroenhoudende planten
doen, maar wier wortels tevens aan die van granen en andere grassen
vastgroeien, en in verband daarmee het leven van parasieten leiden. —
Ten vijfde zijn vele onkruiden nadeelig, doordat zij aan verschillende
schadelijke dieren tot woonplaats strekken, zoodat zij de uitroeiing
van dezen bemoeilijken. Zoo is de herik (Sinapis arvensis) de drager
o. a. van de slijmzwam der knolvoeten (Plasmodiophora Brassicae),
die ook op kool en koolrapen leeft, — van de sklerotiënziekte van
het koolzaad (Sclerotinia libertiana), — van het koolzaadglanske-
vertje (Meligethes aeneus) , — van de zoo schadelijke aardvlooien
(Haliica soorten), — van de mosterdtor (Golaspidema Sophiae), enz. —
Ten zesde bemoeilijken sommige onkruiden, zoodis kweek, de grondbewerking,
terwijl andere bij het oogsten lästig zijn, zooals de
windselsoorten (Convolvulus), die de halmen en stengels naar den
grond trekken, en de distels, die het droog worden vertragen en
het schovenbinden bemoeilijken. — Ten ze vende verminderen
sommige onkruiden de waarde van den oogst, of zijn zij schadelijk
voor menschen en vee. (Bolderik- en dolikzaad zijn vergiftig ; het
zaad van het zwartkoren (Melampyrum arvense) geeft aan het meel
eene blauwachtige kleur en eenen bitteren smaak. Door het eten
van veel paardestaart, vooral wanneer deze zijne vruchtbare of
sporendragende stengels voortbrengt, krijgen de koeien diarrhée;
zij vermageren en geven slechte melk. De aanwezigheid van look
of wilde uien iu de weide geeft aan de melk eenen zeer onaan-
genamen smaak. De cypergrassen verminderen zeer de waarde van
’t hooi, waarin zij zieh bevinden.) — Ten slotte wil ik er nog
even melding van maken, dat sommige onkruiden door hunne
onderaardsche deelen (wortels of wortelstokken) de draineerbnizen
verstoppen (paardestaart, brandnetel, distel).
De beschikbare ruimte veroorlooft niet, hier uitvoeriger de
verschillende onkruiden en hunne bestrijding te behandelen. Daaraan
zal een later verschijnend deeltje worden gewijd.
'''Ä ■Í
f i .
\
B. SCHADE, VEROORZAAKT DOOR WOEKERPLANTEN.
De bladgroen bevattende planten kunnen, bij aanwezigheid van
licht, zetmeel (in enkele gevalien suiker) vormen uit ’t water en
het koolzuurgas der atmosfeer; en verder kunnen zij door verbinding
van dit koolhydraat met de stikstof en het zwavel van in den
grond aanwezige salpeterzure (of ammoniak-) zouten en zwavelzure
zouten, de eiwitstofien vormen, die voor den opbouw van het protoplasma
der cellen noodig zijn.
Dat kan het dier niet; dit vormt in zijn lichaam geen zetmeel
of eene verwante stikstoflooze organische stof uit koolzuur en water;
evenmin vormt het eiwitstofien uit zetmeel of suiker, en uit
salpeterzure en zwavelzure zouten. Het dier moet al zijne organische
Stoffen, stikstof vrij e en stikstof houdende, opnemen uit het planten-
rijk, en wel of rechtstreeks of indirect (nl. uit het lichaam van
plantenetende dieren).
Vele bladgroenlooze plaUten kunnen wel is waar eiwitstofien
vormen door stikstof- en zwavelhoudende zouten in aanraking te
brengen met zetmeel of eene verwante- stof. Maar deze laatstgenoemde
organische stof kunnen zij niet uit water en koolzuurgas
maken. Zullen dus bladgroenlooze planten leven en to t .normale
ontwikkeling geraken, dan is het noodig dat zij reeds voorhanden
organische stoffen als voedsel opnemen, om dááruit haar lichaam
op te bouwen.
Deze organische stoffen nemen zij òf uit doode, soms min of
meer vergane planten- of dierenlichamen op, òf zij ontleenen ze
aan het lichaam van levende planten of dieren. Planton , die het
eerste doen, noemt men doode stof bewoners of saprophyten; planten,
die op of in levende planten of dieren leven en uit dezen haar
voedsel trekken, heeten woekerplanten of parasieten. Saprophyten
zijn 0 . a. de schimmels, die een stuk oud roggebrood bedekken,
en de hoedvormige paddestoelen, welke men zoo dikwijls aantreft
op dood hout of ook op een’ bodem, die veel doode zelfstandigheid
bevat, afkomstig van dood hout, doode bladeren, enz. Parasieten