
zwamsoort, die meestal in den conidiën voortbrengenden vorm
voorkomt (bl. 49) en dan Botrytis cinerea heet (fig. 38). Vooral
bij vrij dichten stand der gewassen is er kans, dat de sporen dezer
zwam op de stengels der koolzaadplanten terecht komen, bijv. door
den wind. Deze sporen ontkiemen; de kiembuizen boren zich in
het schorsweefsel des stengels in en ontwikkelen zich daar tot een
#
tig. 38 Botrytis cinerea. Conidiëndragers van Sclerotinia Libertiana
op de zieke stengels van koolzaadplanten. A en B — Twee verschillende
vmanen yan conidiëndragers, uit de opperhuid e te vooTschijn
nnW t ontstaa,n der comdiëndragers, als vertakkingen van de'
onder de opperhuid liggende, door deze heen schemerende myceliumdraden
m. De conidiëndragers treden bij bundeltjes naar buiten ; de bovenste bundel
maal vm^groo^. ’ ^e benedenste door een huidmondje. (200
rijk zich vertakkend mycelium, dat de bast vernielt. Uit dit in de
bast le vend zwamweefsel ontstaan naar buiten toe draad vormio-e
uitsteeksels (hyphen), die weldra grijze boomvormige vertakkingen
vormen, waaraan bij duizenden kleine ovale sporen (conidiën fio-
38) worden gevormd, zoodat op deze wijze de zwam zich sterk’vermeerderen
en de ziekte zich verbreiden kan, wanneer de sporen van
de eene plant op de andere geraken. Intusschen breidt zich het zwamweefsel
ook naar binnen toe in den stengel uit, en wel door de mergstra-
len heen naar het merg. Daar verdichten zich eene menigte opéénge-
hoopte zwamdraden tot aanvankelijk zachte, wollige klompen, die
langzamerhand harder worden en eindelijk aan hunne oppervlakte
zwart worden in plaats van wit, zooals zij eerst waren. Deze zwarte
korrels nu zijn sklerotiën
(zie bl. 45). Later ver-
schijnen zulke sklerotiën
ook wel aan de buitenzij de
van den stengel. De sklerotiën
geraken doorgaans in -
den grond, ’t zij eerst met
het stroo dat ondergeploegd
wordt, of. reeds eerder
doordat zij uit de vergane
stengels naar beneden zijn
gevallen. Bij voldoende
vochtigheid en warmte
groeien ’t volgende voorjaar
uit de sklerotiën steel-
tjes omhoog met een knopje
op hun uiteinde, in welke
knopjes zich ascosporen
vormen, die een volgend
jaar aanleiding kunnen -
geven tot het opnieuw
ontstaan der ziekte. (Vgl.
hetgeen op bl. 87, enz.
Fig. 39. Kieming van de ascosporen van
Sclerotinia Libertiana, en indringen van de
kiembuis in de opperhuid van een liggend
koolzaadblad. De kiembuis der eene spore is
nog slechts een eindweegs over de bladoppervlakte
heen gegroeid , nog niet binnengedron-
gen. De kiembuizen der twee andere sporen
zijn reeds in ’tblad binnengedrongen, de eene
door een huidmondje, de andere tusschen
twee opperhuidscellen. (De lichter geteekende
stukken van de kiembuizen zijn die gedeelten,
welke in het blad zijn binnengedrongen en
en dus onder de opperhuid liggen. (300 maal
vergroot).
over klaverkanker werd gezegd). De ascosporen voortbrengende
vorm der zwam is eene Sclerotinia, die Sc. Libertiana wordt genoemd,
hoewel het nog volstrekt niet stellig iiitgemaakt is, dat
deze zwam eene andere is dan die van de kl^rkanker. (vgl.
bl. 89). In vele andere planten, vooral ook in herih{Sinapisarvensis)
komt dezelfde zwam zeer dikwijls voor; zij veroorzaakt daar
. . . . ;y;i: ''V
11:^ ' ,
hh-bS'S ■ "■
;■■ii; :
;.'r
AM..