
 
		Ten  Oosten  van  Santa  Cruz  vertoont  zig  hef  
 eiland volkoomeri  dor.  Daar  looperi  kétenen  vari  
 hoogten  naar  den  kant van  dé"  zee,  tusfchen wél-  
 i e   diepe  valeien  zijn,  eindigende  aan  bergen  of  
 heuvelen,  die  ’er  dwarsch  door  loopen  en  dié  
 hooger  zijn  dan  de  eerfte.  Die,  welke  naar  dé  
 zee  loopen,  zijp  getekend  inet  indrukzelen  aan  
 hunne  zijden,  welke  hen  doen  voorkoomen  alg  
 eene  opvolging  van  kegelvormige  heuvelen,  metü  
 zeer ruuwe toppem  De  hoogere,  die ’er dwarsch  
 door loopen,  zijn  eenvormiger van vöorköomen; 
 Den eerfien Augustus,  in  den  voormiddag,  na  
 dat  wij  op  de  reede  ten  anker waren gekoomen *  
 gong ik  aan  land naar eene  van deeze valeien, met 
 óog^ 
 eiety,  p. 200. &c.  glas  is  ook  op  den  top geweest;  ziet  
 zijne Hiflorie  van  de Kanarifche  Eilanden.  In, de  Pkilof.  
 TranfaEt.  Fol. XLVII.  pag.  353— 356.  vindt  men  Waar»  
 nèemingen gedaan  in  het behlimnien  van  de  Piek  van Tene*  
 tiffe  door  Doftor  t.  heb er. den.  Üe  Doétor maakt  des-  
 zelfs  hoogte  boven  de  oppervlakte  der  zee,  twee  duizend  
 vijfhonderd  2es  en  zestig  vademen,  o f  vijftien  duizend  
 drie  honderd  zes  en  negentig  Èngelfche voeten,  en  zegt  dat  
 dit  bevestigd  wiérd  door  twee  opvolgende  waarnéemingen,  
 door hem  zelvèn',  en  êene  andere,  dobr  den Conful  cro s-  
 se  gedaan.  En  egter  vind  ik  dat  de  Ridder  de  b p r »a *  
 die J e   hoogte  van  deezen  berg  in  de maand Augustus  1776  
 mat,  denzelven  flechts  de  hoogte  van  duizend  negen  honderd' 
  een.  en. dertig  Franfche  toifès,  dat  is,  twaalfduizend  
 drie' honderd .veertig Èngelfche  voeten  geeft. Zie f o r s t e *.  
 Vaarneemingen  op  zijne  reize. 
 ’t 
 oogmerk  van  de  toppen  van  de  verder  afgelegèri  
 bergen  té  bereiken,  die  rriet  hout  bedekt  fchee-  
 nen;  maar  ik  had  den  tijd niet  om  verder  te  koo°  
 men  dan  derzelver voet.  - Na  omtrent  drie Engel-  
 fche mijlen  voortgewandeld  te  zijn,  vond  ik  gee»  
 jiie verandering  in  het  voorkoömeri  van  de  laagèr  
 bergen,  die  eene  groote menigte  van  de Euphor-  
 Ma  Canariènfis vóórtbrengen.  Het is  te verwonderen  
 dat deeze groote  fappige plant  op eenèn  zoo  
 verzengden  grond  tiert.  Als  zij gebrooken wordt,  
 dat  niet  weinig  moeite  gefchieden  kan  ,  koomt  
 ’er zeer  veel  fap  uit*  en  men  zoü  denken dat  zij •  
 gedroogd  zijnde,  tot  niets  zoude  inkrimpen,  en  
 evenwel  is  het  een  vrij  taai,  fchoon  zagt en  ligt  
 hout.  Het  volk  alhier  houdt  derzelver  fap  voor  
 zoo bijtend,  dat  het de  huid afknaagt;  ( * )   doch  
 ik  overtuigde  hén,  fchoon  met  veel moeite,  van  
 het  tegendeel;  door  mijnen  vinger  in  de  plant  
 die  vol  fap  was ,  te  fteeken;  zonder  dien  daarna  
 af  te  veegen.  Zij  breeken  de  ftruiken  Van  de  
 Eüphorbia  af,1  laaten  die  droogen  ,  en  brengen  
 dezelve naar  huis  tot brandhout.  Ik vond  ’er niets 
 an- 
 ( * )   g l a s ,  van  deeze  plant  fpreekende,  zegt dat  „hi j   
 ,,  niét  kan  begrijpen  waarom  dè  inwooneren  van  de Kana-  
 rifthe  Eilanden  ’er  het  fap  niet  uitpersfen,  öm  het  ift  
 plaats  van  pik  vodr  hunne  fchHitèn  te  gebruiken,”   Ntt  
 leeren  wij  van  den  Heer  a nb é r son waarom zij  het niet  
 doen. 
 .VU L  DEEL. c