
 
		fo   [Nav.  1776]  R E I Z E   n a a r   d e n 
 dekking  in  de  baai  aan.  Kapitein  clerjce  berichtte  
 mij  dat  hij den  eerflen Augustus  van  Piyy  
 VtQuth  gezeiid  was,  en  dat  hij  eene week  eerder  
 bij  ons  zoude  geweest  zijn,  zoo  de  Jaatfte ftorm  
 hem  niet  yan  de  kust  gejaagd  hadde.  Hij  was  
 over  het geheel  zeven dagen langer onder weg  ge»  
 weest  op  zijne  reis van  Engeland  tot  hier dan  wij.  
 Hij  had  het  ongeluk  gehad  eenen  van  zijne  zee-  
 foldaaten  te  verliezen  ,  die  over  boord  gevallen  
 was j  tpaar  anders  was  ’er geene ilerfce onder zijn  
 volk  geweest  en  zij  waren  nu  alle  fris  en  gezond. 
 Naardien  Kapitein  cl er re  mij  berichtte  dat  
 zijn  fehip  nodig  had  gekalefaae  te  worden,  zond  
 ik  hem,  om  geen’  tyd  te  verliezen,  om  dat gebrek  
 te  herftellen,  den  volgenden  dag  alle mijne  
 werklieden  toe,  die  dit  werk  aan  boord  van  de  
 Refolutie  reeds  volkoomen  verrigt  hadden..  Ik  
 verleende  dien  Kapitein  alle  andere  hulp  om  het  
 voorzien  van  zijn  fehip  van  proviand en water  te  
 befpoedigen ,  hebbende  hem  last' gegeeven  zoo  
 veel  van  die  beiden  ar tij kelen  aan  boord  te  
 te  neemen  als  hij  voeglijk  Houwen  konde.  Ik  
 bevond  nu  dat  de bakkers  het brood,  dat ik voor  
 de  Ontdekking  befteld  had  ,  niet  gebakken  hadden. 
   Zij  gaven  voor  dat  zij  geen meel  hadden,  
 inaar  de  waarheid  was  dat  zij  twijfelden  of  het  
 fehip koo,men  zpude,  en niet wilden  beginnen voor  
 zij  het  in de  baai  ten anker  zagen. 
 Ik  heb  reeds  gezegd  dat:  wij  ons vee  aan  land 
 ge« 
 St i l l e n   o c e a a n ,  p b w   177«?] 
 gebragt  hadden.  De  Hier  en  twee  koeijen  met  
 haare  kalveren  lieten  wij  graazen  met enig ander  
 vee;  maar  men  raadde  mij  onze  fehaapen,  zestien  
 in  getal,  digt bij  onze  tenten  te houden,  daaf  
 zij alle naèhten ingefloten wierden.  In  den  nacht  
 tusfehen  den  dertienden  en  veertienden  kwamen  
 ’er  enige  honden  in,  dreeven  hen  uit  het  park*  
 beeten  ’er vier dood, en joegen de  andere  her-  en  
 derwaarts.  Zes  kreegen  wij  den  volgenden  dag  
 weder;  maar  onder  die,  welke  wij  misten,  waren  
 de  twee  rammen  en  twee  van  de  fraaifte  ooien  
 uit de  gantfche  kudde.  Naardien  de  Baron  v a n   
 p l e t t en b e r g   buiten was,  deed  ik  mijne  aan-  
 klagte  aan  den  Direfteur  den  Heer  hemmy  en  
 aan  den  Fiskaal.  Beiden  deeze  heeren  beloofden  
 mij  dat  zij  hun  best  zouden  doen  om  de verloren  
 fehaapen  weder .te  krijgen.  Wij  weeten  dat  dë  
 Hollanders  zig  beroemen  dat  de  politie  aan  de  
 Kaap  zoo naauwkeurig wordt  waargenoomen,  dat  
 hét  voor eenen  flaaf,  met alle  zijne  list  en  kennis  
 van  bet  land,  naauwlijks  mogelijk  is  te  ontfnap-  
 pen,  en  egter  ontdooken  mijne  fehaapen  alle  de  
 waakzaamheid  van  de  bedienden  en  het  volk  van  
 den  Fiskaal.  Na  veel moeite  en bosten  egter,  en  
 door  het  gebruiken  van  enige  van  de  gemeenfte  
 en  laagfte  fchurken  van  de  plaats  ( die,  om  de  
 woorden  van  dengeenen,  die mij  hen  aan  de  hand  
 gaf,  te  gebruiken,  voor  eene  ducaton  hunnen  
 meester  de  keel  af  zouden  fnijden,  zijn  huis beven