3LXIV I N L E I D I N G »
de befchuldiging gegrond ware; doch men moet
haar het recht doen van te bekennen dat zij in hefi
jaar 1720 de Heeren k n i g ht en b a r l oW met
eene floep op deeze ontdekking uitgezonden had;
maar van dit ongelukkig volk heeft men nimmer
iets vernoomen. De Heer s c r o g g s , die
in het jaar 1722 in zee ftak om naar hetzelve
te gaan zoeken, bragt niets mede dan bewijzen
van hunne fchipbreuk, maar geene nieuwe berichten
omtrent eenen doortogt, naar welken
hij ook uitzien moest. Zij zond ook in het
jaar 1737» een vaartuig en eene floep uit, om
deeze ontdekking te beproeven, maar te ver-
geefsch. Zoo men Kapitein Mid d l e t on en
de bevelhebbers van de Dobbs en de Californi<t
tegengewerkt heeft, moet men egter bekennen
dat de Gouverneur en de Commisfie van de Maatschappij
van de Hudfons.- Baai zedert dien tijd
de bekrompen vooróordeelen van hunne voorgan-
geren wel vergoed hebben, en wij hebben het
in onze macht ons op feiten te beroepen, die
overvloedig getuigen dat alles door hen gedaan is
dat het algemeen konde verlangen om het zoeken
naar eenen Noord* Wester doortogt tot volledigheid
te brengen.
In het jaar 1761 vertrok Kapitein Ch r i s t o p
h e r van het fort Churchili met de floep Chur-
chili, en zijne reis was niet geheel vrugtloos;
want hij zeilde Cheft er field-Kanaal op, door
welk
welk men , volgens het bericht van den Heer
e b l i s , zoo algemeen verwagt had eenen doortogt
te zullen vinden; maar toen het water brak
wierd, waaruit bleek dat hij niet in eene ftraat,
maar in eene rivier was, keerde hij terug.
Om egter geene gelegenheid tot verfchil van
gevoelens over te laaten , kreeg hij last om de
reis in den volgenden zomer te hervatten, met
dezelfde floep, en men benoemde den Heer
No r t o n om hem met een’ kotter te vergezellen.
De Gouverneur en de Commisfie van de Maat-
fcbappij hebben de goedheid gehad onsdejour-
caalen van Kapitein Chr i s t o ph e r en van den
Heer n o r t o n , en Kapitein c h r i s t o p h e r s
kaart van het kanaal medetedeelen. Uit deeze
echte ftukken blijkt dat het onderzoek van Che-
fterfields - Kanaal nu volledig was* Men had
bevonden dat het eindigde in een zoet-water-
meir, op den afftand van omtrent honderd zeventig
Engelfche mijlen van de zee. Dit meir bevond
men omtrent een en twintig zee - mijlen
lang, van vijf tot tien breed, en aan alle zijden
gefloten te zijn, uitgezonderd in het Westen
, daar een klein riviertjen was; om dit riviert-
jen nategaan , landden de Heer n o r t o n en
het volk van den kotter en trokken het land
in, wanneer zij zagen dat het weldra eindigde
aan drie water* vallen , de een boven den anderen
, boven welke geen water genoeg was voor
VIII. d e e l . ***** eene