
 
		Wij  bleeven hier tot den  avond,  wanneer wij de  
 overige  floepen met gras,  celerij,  lepelblad en andere  
 planten  gelaaden  hebbende,  naar  het fchip  
 keerden.  Wij  hadden  eedero  overgehaald  om  
 zijne  kano  in  het water te  jjoocen en  ons  te  verzeilen  
 ;  doch naauwlijks waren wij van  land geftooken  
 of  het  begon  fterk  te waaien  uit  het Noord* We§-  
 . ten, dat hem noodzaakte terug  te keeren.  Wij zelye  
 yoeren  voort,  maar  niet  dan  met  gropte  moeite,  
 bereikten wij  de fchepen, daar enige van  de floepen  
 niet  aankwamen voor een  uur na middernacht,  en  
 gelukkig  dat  zij  toen  aan  boord waren,  want het  
 begon  eenen  yolflaagen  ftorm  te waaien met zwaaien  
 regen,  zoo  d^t  ’er  dien  dag  geen  werk  verligt  
 kon  worden.  In  den  avond  ftilde.  de  wind,  
 liep  oostlijk,  en  bragt goed weder. 
 Den  volgenden  dag  hervatteden wjj  ons werk ;  
 de inboorlingen  waagden  het  uit  visfchen  te gaan,  
 en  PEDERQ  kwam  met  zijn  gantfche  gezin  zijn  
 yerblijf digt  bij  ons  neemen.  De  eigenlijke  naam  
 yan dat  opperhoofd  is  m a t a h o u a h ,  zijn  ande-  
 ye  naam  wierd  hem  op  mijne  voorige  reis  door  
 enige  van  mijn  volk  gegeeyen,  dat  ik, tot  heden  
 piet  wist.  Hij  was  egter  bij  zijne  landlieden  on-  
 <der beiden naamen  eyen wel bekend. 
 Den  twintigften  in  den  voormiddag,  hadden  
 wij  weder een  ftorm  uit  het N. W .;  fchoon  deeze  
 zoo  lang  niet  duurde  als  de  voorige,  waren  de 
 val-winden  van  de  bergen  egter  veel  heviger,  
 zoo  dat  wij  genoodzaakt  waren  alle  de  ftengen  
 en  raas  te  ftrijken,  en  zelfs  met  deeze  voorzorgen  
 ftonden wij  denzelven  bezwaarlijk  uit.  Deeze  
 ftormen  zijn  hier  menigvuldig  en  fomtijds  hevig  
 en  ongemaklijk.  De  nabuurige  bergen,  die  op  
 deezen  tijd altoos met dampen belaaden  zijn,  vermeerderen  
 niet  alleen  de  kracht  van  den  wind,  
 maar  veranderen  zijne  rigting  zoodanig,  dat  ’er.  
 geene  twee  vlaagen  elkanderen  uit  eene  ftreek  
 volgen,  en  hoe  nader  men  bij  land  is,  hoe meer  
 derzelyer  uitwerkingen  gevoeld worden. 
 Den  volgenden  dag  wierden  wij  bezogt  van  
 eene  bende  of  een  gezin,  beftaande  uit  omtrent  
 dertig  peyfoonen,  mannen,  yrouwen  en  kinderen, 
   die  van  boven  uit  bet  kanaal  kwamen.  Ik  
 had  hen  te  vooren  nooit  gezien.  De  naam  van  
 het  opperhoofd  was  t oma t o n g e a j j o o r a -  
 n ü c ,  een  man  van  omtrent vijf en  veertig  jaaren  
 van  een  openhartig  en  genoeglijk  voorkoomen.  
 Ook  waren  de  overige  van  zijne  bende,  over  
 het  algemeen,  nog  de  fraaifte  menfchen  van bet  
 Nieuw-Zeelandsch  geflacbt,  die  ik  gezien  had. 
 Thans  hadden  meer  dan  twee  derden  van  de  
 bewponers  van  het  kanaal  zig  omtrent  ons  ter  
 neder  gezet.  Daar  kwamen  dagelijks  zeer  veele  
 van  hun  aan  de  fchepen  en  aan  de  legerplaats;  
 maar  de  laatfte  wierd  weldra  verre het meest be- 
 N  4  zogt»