c I N L E I D l N G.
den, die zoo belangwekkende als ongemeen zijn.
. Hoe verre of hoe voldrekt afgefcheiden van
den omgang met befchaafder natieën de bewoo-
pers van enige deelen van den aardbol mogen
zijn, zal men, zoo dra de gefchiedenis of onze
eigen waaroeemingen het baarblijklijk maaken
dat j zij voorheen bezogt zijn geworden, en dat
vreemde zeden, denkbeelden en taaien met de hun-:
ne vermengd zijn, weinig gebruik kunnen naaa-
ken van hetgeen men onder zulk een volk kan
waarneemen, om een waar tafereel van den
mensch in zijnen natuurlijken onbefchaafden daac
te fchetfen. Deeze fchijnt de toedand van de
bewooneren van de meede eilanden, die digt bij
het vaste land van Afia liggen, en van welker
zeden en gewoonten de Europeaanen, die hen mi
en dan bezoeken, ons menigmaalen narichten ge-
geeven hebben. Maar de eilanden, welke onze
onderneemende ontdekkers in het midden van
den Zuider Stillen Oceaan bezogten, en inde-
daad de voornaamde tooneelen van hunne verrig-
tingen zijn , waren nog onbetreden grond. De
inwooners warefi, zoo veel men konde opmerken,
onvermengd met andere ftaramen, geheel aan
hunne eigen vermogens overgelaaten in alle , tot het
leven noodzaaklijke konden, en aan hunne eigen oude
overleveringen met opzigt tot hunne daatkuti-
dige of godsdiendige indellingen en gewoonten ,
I N L E I D I N G . «t
door geene weetenfchappen onderrigt, door gee-
ne opvoeding befchaafd, in kort een gefchikte
grond voor den ijverigen waarneemer tot het
opzamelen van feiten om oordeel te vellen hoé
yerre de aan zigzelve overgelaaten natuur konne
verbasteren, en in welke opzigten zij ooit in daac
konne zijn uittemunten. Wie zou gedagt hebben
dat de woeste wreedheid van menfchen të
eeten en de afgrijslijke bijgeloovigheid van
menschlijke flagtoffers te offeren zouden gevonden
worden onder de inboorlingen van de onlangs in
de Stille Zee ontdekte eilanden, die in andere
opzigten -toonen niet vervreemd te zijn van het
fijner gevoel van menschlijkheid, reeds tot eenen
zekeren trap van maatfchaplijk leven gekoomen,
en aan ondergefchiktheid en regeering gewoon te
zijn, die zoo natuurlijk drekking hebben om de
opwellingen van wilde driften te duiten, en de
verborgen vermogens van het verdand te ontwikkelen
!
Of, als wij ons oog van dit droevig tafereel
afwenden , dat ons overvloedige dof tot wijsgee-
rige befpiegelingen zal opleveren , kunnen wij
dan zonder verbaazing zien tot welk eenen graad
van volkoomenheid dezelfde volks-dam (en wij
mogen ’er hier, in fommige opzigten, wel bijvoegen
de Amerikaanfche dammen, in den loop
van deeze reis bezogt) hunne geliefdde tijdkortingen,
de klaaglijke gezangen van hunne vrouwen,’
o