
 
		Tusfchen  beiden  is  eene  baai  met  twee  armen,  
 welke  beiden  eene  goede  fchuilplaats  voor  fche-  
 pen  fcheenen  opteleveren.  Op  de  hoogte  van  
 Kaap-Cumberland  is  een  klein,  maar  vrij  hoog  
 eiland,  op  welks, top  eene  rots  ligt,  gelijkende  
 naar  een  fchildwagt-huis,  hetgeen  ons het  eiland  
 met dien naam  deed benoemen.  Twee  Engelfche  
 mijlen  meer  oostwaarts  ligt  een  groep  van  kleine  
 eilandjens  en  klippen  ,  met  afgebrooken  grond  
 tusfchen  beiden  ;  wij  zeilden  tusfchen  dezelve  
 en  Schildwagthuis-Eiland door,  daar  het kanaal  
 gene  volle  Engelfche. mijl  breed  ,  en  meer  dan  
 veertig  vademen  diep  was;  want wij vonden  geen’  
 grond  met eene  lijn  van die  lengte. 
 Dit  kanaal  doorgevaarén  zijnde,  ontdekten wij  
 aan  de  zuidzijde  van  Kaap - Cimberland  eene  
 baai,  die  drie mijlen  westwaarts in  liep.  Zij wordt  
 gevormd  ten  Noorden  door  deeze  kaap  en  ten  
 Zuiden  door  een  voorgebergte,  dat  ik  Pringle  
 Punt  noemde  ,  naar  mijnen  goeden  vriend  den  
 Heer  j.  p r in g l e ,  Voorzitter  van  het  Koning-  
 lijk  Genootfchap.  Deeze  baai  wierd  Cumber-  
 land • Baai  genoemd,  en  zij  feheen  van  de  zee:,  
 die de npord-west  kust  van  dit,land  befpoelt,  af-  
 gefcheiden  door  eene  fmalle  ftrook  lands.  Het  
 voorkoomen  begunftigde  ten  minden deezegisfing. 
 Ten  Zuiden  van  Pringle i Punt  loopt  de  kust  
 in  eene  vijfde  baai,  van  welke  deeze: punt  de  
 noordlijke  hoek is ,  en  van  dezelve  tot  den  zuidiij* 
 lijken  hoek  zijn  omtrent  vier Engelfche  mijlen  in  
 de  rigting  van  Z.  Z. O.  \  O.  In  deeze  baai,  die  
 den naam  van  de  IVitté-Baai  kreeg,  ter oorzaa-  
 ke  van  enige  witte  plekken  land  of  klippen  in  het  
 diepst  van  dezelve,  zijn  verfcheiden  kleiner  baaien  
 of  kreeken,  die  voor  alle  winden  befchut  fchee-  j  
 nen  te  zijn.  Op  de  hoogte  van  den  zuidlijken  
 hoek  liggen  verfcheiden  klippen,  die  haare punten  
 boven  water  fteeken,  en  waarfchijnlijk  nog  
 veele  andere  onder water. 
 Dus  verre  was onze  vaart in  eene  rigting  evenwijdig  
 aan  de  kust  geweest, en niet meer  dan  twee  
 Engelfche  mijlen  van  dezelve  af.  Onze  verrekijkers  
 waren  aanhoudend  op  hetzejve  gerigt,  en  
 wij  konden  gemaklijk  zien  dat,  behalven  de  bo.  
 dems van  de  baaien  en  kreeken,  die' meest  in  zandige  
 ftranden  eindigden  ,  de  ftranden  klipachtig  
 waren,  en  op  fommige  plaatfen  van  vogelen  
 krielden;  maar  het land  had  hetzelfde  kaal en  dor  
 aanzien  als in  de nabuurfchap  van Kersmis-Haven. 
 Wij  hadden  het  land,  dat  zig  op  de hoogte van  
 Kaap  St.  Lotiis  ( * )   het  eerst vertoond  had,  aan  
 bakboord  gehouden  in  het  Z.  530  Ö,,  denkende  
 dat  het  een  eiland  ware  en  dat  wij  tusfchen hetzelve  
 en  het  groot  land  eenen  doortogt  zouden  
 vinden  ;  maar  thans  ontdekten  wij  dat  wij  ons 
 hierin 
 (*)  Kaap  Prang ets.