
 
		184  \_Febr.  1777.]  REIZE  nAar  den 
 Toen  wij  het  land in het gezigt hadden,  Huurde  
 ik  naar  Kaap  Vaarwel,  die  den  volgenden  
 morgen,  met  het  aanbreeken  van  den  dagV  omtrent  
 vier  mijlen  Z.  ten  W.  van  ons  la g .:  Ten  
 agt uuren  lag  zij  Z.  W.  ten  Z.  omtrent vijf mijlen  
 van  ons,  wanneer  wij  vijf  en  veertig  vademen  
 water  en  eenen  zandigen  grond  hadden,*  De  
 kaap  omzeilende ?  peilden  wij  vijftig  vademen en  
 dezelfde  foort  van  grond. 
 Ik  Huurde  nu  n^ar  Stephens-Eiland,  daar  
 wij  des  avonds  ten  negen  uuren  bij  kwamen ,  en  
 den  volgenden  morgen  ten  tien  uuren  ankerden  
 wij  op  onze  oude  plaats  in  Koningin  Ckarlotia  
 Kanaal.  Geen’  tijd willende  verliezen,  gongen  
 wij  reeds  des  agtermiddags  aan  het  werk,  brag-  
 ten  een  aantal  ledige  water-vaten  aan  land,  en  
 begonnen  eene  plaats  opteneemen,  daar  wij  de  
 flerrekundige  werktuigen  van  de  twee  fchepen  
 zouden  kunnen  opzetten,  en  tenten  voor  eene  
 wagt  en  diegeene  van  ons  volk,  welker  werk  
 yereischte  dat  zij aan  land  bleeven, 
 .  Wij  hadden  nog  niet  lang  ten  anker gelegen  of  
 daar  kwamen  yerfcheiden  kanos,  vol  inboorlingen  
 aan  de  fchepen;  doch  zeer  weinige  hunner  
 wilden  het  waagen  aan boord  te  koomën,  dat  te  
 meer  te  verwonderen  was,  omdat  ik  bij  hen alle  
 zeer wel  bekend was.  In  het  bijzonder was  ’er  een  
 man  onder hen, welken  ik geduurende  den  geheelen 
 STILLEN  OCEAAN.  \Febr.  1777.]  185 
 len  tijd van  mijn verblijf,  toen  ik  laatst hier was;  
 bijzonder  vriendlijk  behandeld  had,  en  egter  
 konden  hem  thans  noch  betuigingen  van  vriend-  
 fchap,  noch gefchenken  overhaaien  om aan  boord  
 te  koomen.  Deeze  fchuuwheïd  was  alleen  te  
 verklaaren  door  de  onderHelling  dat  zij  bevreesd  
 waren  dat  wij  hun  land  andermaal  be-  
 zogt  hadden  om  den  dood  van  het  volk  van  
 f u r n e a u x   te  koomen  wreeken.  oMaj  aan  
 boord  van  mijn  fchip  ziende',  welken  zij  zig  
 wel  moesten  herinneren  op  de Avontuur  gezien  
 te  hebben  ,  toen  de  droevige  omflandigheid  
 voorviel,  en  wiens  eerde  aanfpraak,  als  zij  naderden; 
   gemeenlijk over  dat  onderwerp  liep,  moesten  
 zij  zig  ook  wel  verzeékerd  houden  dat i k ’er  
 niet  onbewust  van  was.  Ik  vond  het  dan  nodig  
 alle  poogingen  te  werk  te Hellen om  hen  van  de  
 voortduuring  van  mijne  vriendfchap  te verzeekeren, 
   en  dat  ik  hen  over  die  zaak  niet zoude  ontrusten. 
   Ik weet niet  of dit  enigen  invloed  op  hen  
 hadde,  doch  het  is  zeeker dat  zij  toen  zeer ibhie-  
 lijk  alle  bedwang en wantrouwen  aflegden. 
 Den  dertienden  floegen  wij  twee  tenten  op,  
 eene  voor  elk  fchip,  op  dezelfde  plek,  daar wij  
 die  voorheen  opgezet  hadden.  De  flerrekundige  
 werktuigen  wierden  te  zeilden  tijd  opgezet,  
 en  de  Heeren  k i n g   en  b a y l y   gongen  aan-  
 flonds  aan  het  werk  om  den  gang  van  den  tijd- 
 M  5  wij* 
 v H