#
m I N L E I D I N G ,
trenc hetgeen men de natuurlijke hiflorie van het
menschlijk gedacht zoude kunnen noemen, in
verfchillende luchtftreeken door onze reizigers
Opgemerkt, zullen insgelijks rijke bronnen voor
wijsgeerige befpiegelingen opleveren. Een vraag-
ftuk van dien aart, in het bijzonder, dat voorheen
de gedachten van de onderzoeklievende verdeeld
had, namelijk het beftaan, zoo niet van
reuzen, ten minden van een ras van men-
fchen , ( eene ftreek lands bewoonende aan de
Noord-zijde van de Straat van Magalhaens)
welks geftalte die van het gros der menfchen in
grootte aanmerklijk overtreft, zal niet langer betwijfeld
of ontkend worden. En de fchrandere
tegenwerpingen van den twijfelenden fchrijver
van de Wijsgeerige befpiegelingen over de Ame-
rikaanen ( * ) zullen niet in de fchaal opweegen
tegens de zaamenloopende en naauwkeurige ge-
tuigenisfen van b y r o n , w a l l i s ,, en c a r t
e r e t .
Misfchien kan ’er geen belangrijker onderzoek
zijn dan het nagaan van de verfchillende gezinnen
of dammen, die de aarde bevolkt hebben, en in
geen ander opzigt zijn onze reizen vrugtbaarer
in merkwaerdige ontdekkingen geweest. Het was,
over het algemeen bekend (;ik zal de woorden
van
(♦ ) I Deel.
I N L E I D I N G, evi$
van k aempher gebruiken f * ) ) „ dat de Afia-
,, tifche volkeren, Maleyers genoemd, in voori-
„ ge tjjden, verre den grootden handel in de
„ Indie dreeven , en met hunne koopvaardij-r
„ fchepen niet alleen alle de kusten yan Afia be-
„ zogten, maar zig zelfs naar de kust van Afrika
waagden, bijzonderlijk naar het groot eiland
„ Madagaskar. ( f ) De tijtel, welken de Ko-
„ ning der Maleyers aannam, van Heer van de
„ Winden en Zeeën naar het Ooden en naar het
,, Westen is hiervan een duidlijk bewijs; doch
„ nog meer de Maleitfche taal, die zig bij-
„ na over geheel het Ooden verfpreid heeft,
„ omtrent op dezelfde wijze als voorheen het
„ latijn en laatstlijk het fransch zig over geheel
„ Europa verfpreid heeft.” Dit was, zeg ik,
be-
' ( f ') Hiflorie van Japan.
( f ) Dat de Maleyers niet alleen op Madagaskar ver.
keerd hebben, maar zelfs de voorvaders van enige van het
tegenswoordig gedacht van inwooneren aldaar geweest
zijn, wordt ons bevestigd door het getuigenis van den
Heer o s p a g e s , die dat eiland in het jaar 1774 bezogt
heeft. „ Het fcheen mij toe dat zij uit verfchillende rasfen
„ gefprooten zijn; hunne kleur, hun hair, en hunne lig-
haamen wijzen het aan. Die, welke ik als niet afkom-
„ ftig van de oude natuurlijke inboorlingen des lands be-
„ fchouwde, zijn klein en gedrongen; zij hebben het
,, hair bijna duik en zijn olijfkleurig als de Maleyers, met
„ welke z i j, over het algemeen, eene foort van gelijkenis
„ hebben.'| Reize van den Heer de pages. II Deel.