brood niet wilden proeven, alhoewel zij het ons
zagen eeten , terwijl dit volk het gretig yerflond-,
al was het vermolmd en verrot; doch dit móet
niet toegefchreven worden aan enig gebrek in
hunne zintuigen, want ik heb hen dingen zien
wegwerpen, welke wij eeten, met baarblijklij-
ke walging, als zij maar aan dezelve gerooken
hadden.
Zij liggen zoo veel fchranderheid, zoo in uitvinding
als uitvoering, aan den dag als enige on-
befchaafde natie onder diergelijke omftandighe-
den; want, zonder het gebruik van enig metaal
gereedfchap, maaken zij alles wat zij tot het be-
koomen van de middelen van beftaan nodig hebben,
gelijk ook klederen, en wapenen, meteen?
zekere netheid, fterkte en gefchiktheid tot het
oogmerk, waartoe zij moeten dienen. Hun
yoornaamfte werktuig is omtrent op de wijze van
onze bijlen gevormd, en, gelijk ook de beitel en
guts, van den groenen Terpentijn-fteen of jaspis
( * ) gemaakt, van welken ik reeds gefproo-
ken heb , fchoon zij fomtijds opk van eenen
zwarten, gladden en zeer harden fteen vervaer-r
digd zijn; ( | ) maar daar zij in uitmunten is hunne
fnijkonst, die men op de geringde dingen,
vindt, en in het bijzonder zijn de ftevens van hunne
Nieren-fteen.
C f ) Bafalt.
G. F O R S T E R .
O; F O R S T E R .
ne vaartuigen fomtijds zoodanig met fhij - werk
verfierd, dat het niet alleen veel tekening vertoont,
maar ook tot een blijk verftrekt van hun-»
ne groote arbeidzaamheid en geduld in de uitvoering,
Het koord, dac zij tot viseh - lijnen gebrui-»
ken, evenaart, in fterkte en gelijkheid, het ons,
en hunne.netten zijn geenzints minder van hoedanigheid
dan de onze. Do?h dat hun het meefts
werk van alles moet koscen, is het maaken van het
gereedfchap, waarvan wij zoo even gefproken.
hebben; want de fteen is zeer hard, en de eenig-
fte wijze vandenzelventefatfoeneeren, die wij kunnen
gisfen, is door den eenen fteen tegens den
anderen te wrijven , dat zeer langzaam in zijn
werk moet gaan. In plaats van mes gebruiken
zij eene fehulp, of een ftuk vuur-fteen, of jaspis,
en tot boor om gaten te booren, zetten zij
eenen haaien-tand in het eind van een ftukjen
hout. Zij hebben ook eene kleine zaag van gekartelde
viseh - tanden, die op den bolronden rand
van een net befneden ftuk hout zijn vast gezet,
maar deeze gebruiken zij, naar hup zeggen, alleen
tot het opfnijden van de lighaamen van
hunne vijanden, die zij in den oorlog gedood
hebben.
Geen volk beeft haaftiger gevoel van eene aange-
daane belediging en is gereeder om ’er wraak over
te tieemen; maar dan zullen zij ook onbefchoft
?ijn, als, zij denken dat zij geen gevaar loepen
Q 4 van
, §
* u i
JÉ
- ‘tU
m
mÊ&k.