
 
		038  [Fehr.  1777.]  R E I  Z E   n a a r   den 
 dat  zij  meest  op  hunne  hurken  zitten,  en  dat  
 z ij,  door  de  heüvelachtigheid  van  hun  land,  belet  
 Worden  die  foort  van  beweeging  te  neëmen,  
 die  het  lighaam  regt  en  wel  geëvenredigd  maakt*  
 Daar  zijn  egter hierin  verfcheiden  uitzonderingen,  
 en dommige  munten  uit  in  grofheid  van  beenderen  
 en  fpieren;  doch  ik  heb  weinige  gezien  ,  die  
 Zwaarlijvig  waren. 
 Hunne  kleur  is  verfchillende  van  vrij  donker  
 zwart  tot  geelachtig  of  olijfkleur,  en hunne wezenstrekken  
 verfchillen  insgelijks,  terwijl  fom-  
 mige  naar  Europëaanen  gelijken;  maar  hunne  
 aangezigten  zijn,  over  het  algemeen,  rond,  
 hunne  lippen  groot,  gelijk  ook  hunne  neuzen  
 aan  het  eind,  fchoon  de  eerfte  niet  ongemeen  
 dik,  noch  de  laatfte  plat  zijn.  Ik  herinner  mij  
 egter  niet  eenen  enkelen  waaren  arends-neus  
 onder  hen  gezien  te  hebben.  Hunne  tanden  zijn  
 gemeenlijk  breed,  wit,  en  welgeplaatst,  ,en  
 hunne  oogen  groot  en  door  de  gewoonte  zeer  
 beweeglijk.  Hun  hair  is  zwart,  fluik  en  fterk,  
 gemeenlijk  van  agteren  kort  afgefneden,  en  het  
 ovérige  op  de  kruin  van  hét  hoofd  zaamengebon-  
 den;  maar  fommige  hebben  het  krullend,  of  
 bruin  van  kleur.  De  jonge  lieden  hebben  gemeenlijk  
 een  vrijmoedig  en  openhartig  voorkoo-  
 tfien,  maar  veele  volwasfene  z ien ’er  ernftig uit,  
 en  fomtijds  wantrouwend  en  agterhoudende  ,  
 vooral  als  zij  vreemdelingen  zijn.  De  vrouwen 
 zijns 
 zijn,  over  het  algemeen,  kleiner  dan  de  mannén’, 
   maar  zij  hebben  weinige  bijzondere  bekoorlijkheden, 
   hetzij  in  gedaante  of in  trekken. 
 Beiden  de  kunnen  kleeden  zig  eveneens;  hunne  
 kledij  beftaat  in  een  langwerpig  kleed  ,  omtrent  
 vijfvoeten  lang,  en  vier  voeten  breed,  
 van  het  zijdeachtig  vlas  gemaakt,  van  welk  ik  
 reeds  gefprooken  heb.  Dit  fchijnt  hunne  voor-  
 naamfte  en  konftigfte  fabriek  te  zijn;  het  worde  
 geknoopt;  zij  verfieren  hun  werk  dikwijls  mee  
 ftrikken van  honden-vellen,  of fchakeeren  het aan  
 de  hoeken  met  patroonen.  Zij  haaien  twee hoeken  
 van  dit  kleed,over hunne  fchouderen,  enmaa-  
 ken  het  met  het  ander  gedeelte,  dat  het  lighaam:  
 bedekt,  op  de  borst  vast,  en  het  wordt  op den  
 buik met  eenen  gordel,  van matten gemaakt,  vast-,  
 gehecht.  Somtijds  bedekken  zij  het  met  groo-  
 te  vogelen-vederen  (die  in  het  ftuk  doek  fchij-  
 nen  ingeweeven  te  worden  ,  als  het  gemaakt  
 wordt}  of  met  honden-vellen,  en  dezulken  alleen  
 hebben  wij  als  een  opperkleed  zien  draa-  
 gen.  Over  dit  kleed  draagen  veele  matten  ,  
 die  van  de  fchouderen  tot  aan  de  hielen  reiken. 
   Maar  het  gemeenfte  opperkleed  is  de  bovengenoemde  
 bies-plant,  flegt  bereid,  die  zij  
 aan  een  lang  koord  vast  maaken,  over  hunnen  
 fchouder werpen,  en  aan  alle  zijden laaten  neder-  
 hangen  tot  het midden  van  de dijen.  Als  zij  met 
 dit  kleed  nederzicten,  hetzij  in hunne  vaartuigen 
 of