hoekige gedaante , met het breedfle eind van
boven.
De eenigfle wijze, waarop zij hunne visch
klaar maaken , is braaden of bakken, want de
konst van kooken is hun volkoomen onbekend.
Op deeze wijze maaken zij ook den wortel en een
gedeelte van den Hengel van een varen ? kruid, in
een groot gat, dat zij daartoe graaven, en dat hun
tot een oven dient, gereed. Als hij gaar is, fplijte.n
zij dien, en vinden binnen in denzelveneenegoede
fmeerige zelfflandigheid, als gekookte fago, maar
vaster. Zij gebruiken ook eenen anderen kleinen
varen - wortel, die hun voor brood fchijnt te
dienen, alzoo zij dien droogen en met zig draa-
gen, met veel gedroogden visch, als zij met
hunne gezinnen verhuizen, of verre van hun huis
trekken. Deezen Haan zij met een’ Hok, tot hij
vrij murw wordt, wanneer zij hem kaauwen en
het harde vezelachtige gedeelte uitfpuuwen; het
ander gedeelte heeft eene zoete meelachtige
fmaak, die gantsch niet onaangenaam is. ( * ) .
Als zij zig op zee niet durven waagen , of
zulks verkiezen eeten zij, in plaats van visch
mos-
Het eerstgenoemde Varen*kruid is het Bolypodium
medullare, en het laatfte het Polypodium dkhotomum.
Het Cmm. de pl. efeulent, Oc. Avftr. No. 48, 49.
0. F O R.STER»
mosfelen en zee-ooren, van welke groote hoo-
pen fchulpen bij hunne huizen liggen ; ook
vinden z ij, fchoon zelden, middel om rallen,
pinguins en kormorans te dooden, die hun eene
afwisfeling van fpijs bezorgen. Zij fokken ook
zeer veele van de honden, van welke hier boven
gefprooken is, tot fpijs aan, maar deeze kunnen niet
befchouwd worden als een voornaam artijkel van
hun voedzel, waaruit wij mogen befluiten dat
zij, alzoo ’er geen het minde teken van landbouw
is, hun onderhoud voornamelijk uit de zee
haaien, die ook indedaad zeer veel voor hun oplevert.
Hunne wijze van eeten flrookt wel met de mors-
figheid van hunne perfoonen, die dikwijls Hinken
naar het vet, waarmede zij befmeerd zijn, terwijl
zij hunne klederen nooit wasfchen. Wij
hebben hen het ongedierte zien opeeten, van
welk hunne hoofden rijklijk voorzien zijn.
Zij waren ook gewoon met de grootfle gulzigheid
eene groote hoeveelheid Hinkende traan o f
zee-honden-vet, dat wij aan de tenten fmolten,
ën dat wij bijna twee maanden bewaard hadden,
te drinken, en aan boord waren zij niet te vre-
den met de lampen te ledigen, maar zij zwolgen
ook het katoen en de brandende pit even gulzig
naar binnen. Het is aanmerkenswaerdig dat,
fchoon de bewooners van Van Diemens Land
het Hechts zeer fchraal hebben , zij egter ons
Q 3 brood